275 Aan Mens 6 Dec, Amice! Nu wil ik niet ontkennen, dat het mij een weinig begint te vervelen Ik krijg noch het een noch het ander. De proef van het tweede of eigenlijk van het eerste bladmoet wel zeer moeilijk zijn, om te zetten! Ik heb geen noticie geno men hoe lang het reeds geleden isdat ik de revisie van de eerste proef heb terug gezonden; maar 't is ten minste zoo lang geledendat men in dien tijd al een tamelijk boek zou kunnen afdrukken. Misschien hebt gij wel geen genegenheid, om den Spectator voort te zetten; doch dit zoudt gij mij wel op een andere wijs te kennen kunnen geven. Mijn wijze van denken laat ook voor een ander die vrijheiddie hem als mensch toe komt; zeg mij liever, goed rond goed Zeeuwschuw gedach ten dan weet ik wat mij te doen staat dan met zulk een gesleep mij den arbeid verdrietig te maken. Het is thans ge noegzaam drie weken, dat ik mijn kamer heb moeten houden wegen onpasselijkheidof ik schielijk zal kunnen uitgaanweet ik niet. Mag ik u verzoekenhet geld voor het iuliggende briefje eens te ontvangen, en mij wat spoedig toe te zenden? maar maak er een pakje van, even of het boeken waren; men heeft hier in huis juist niet te weten hoeveel geld ik ontvang. Ik beu thans wat verlegen om geld, iets, dat mij wel meer gebeurt. Zijt gij, benevens uw beminde, nog welvarend? Is 't. bij de B(kuyn) ook nog wel? Zijn die Gedichten van Nieuwland nog niet uit? Is er verder geen nieuws in de wereld der boeken? Ik wacht, bij het zenden van het geld, op het een en ander bescheid. Vaarwel! Groet de juffrouw! T. T. Bellamy. Utrecht, den 6 Decemb. 1785. Zult gij den inliggenden aan den heer Lublink wel eens bezorgen Aan denz., 12 Dec. Waarde vriend! Ik Leb ontvangen: geld hoeveel weet

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 661