277 doch het is beter één dag dan in het geheel niet. Als ik bij u ben, laat het dan maar eens vriezen! Vóór een dag of twee heb ik Boegstein hier bij mij gehad. Zoo ging hij nog zijn laatste vacancie te Ylissingen door brengen, en schreef, van daar in Utrecht teruggekeerd, nog de volgende brieven, naar het uittreksel er ons door van Sons- beeck van bewaard Donderdag, 26 Jan. 1786. Zoo op het oogenblik komen wij in Utrecht: gisteren tegen den avond kwamen wij te Dordt Te Papendrecht hebben wij een rijtuig op Utrecht genomen, dezen morgen te negen uren, zoodat deze reis kostbaar en lastig geworden is. Dinsdag avond waren wij nog voor Vere. Maar dat is voorbij! Thans ben ik op mijn kamer en vrij wel als nog wat verkouwen. Eerlang meer. Maandag 30 Jan.Ik heb dezen nacht een sterke koorts gehad en nog heb ik eene vervelende pijn in alle mijne leden. Mijn hoest is ook nog al dezelfde. De Dr. zegt mij dat ik niets doen kandan mij onthouden van vleesch en van alle sterke spijzen. Ik eet zeer weinig, en mijn drank is zuiver water. De reis heeft mij, zoo ik denk, niet'beter gemaakt maar geduldMijn ééne kat is kort na mijn vertrek ook weggegaan, het spijt mij! Mijn hospita denkt, dat het is, omdat ze mij niet vondwant zij liep gedurig op mijn kamer en op mijn bed, en schreeuwde gedurig; eindelijk is zij de deur uitgeloopen en niet teruggekomen. Ik ben zeer droefgeestig en mijne ongesteldheid doet het mij nog meer zijn. Aan Mens, 31 Jan. W aarde vriend Thans ben ik weder hier, en, zoo mij niets in den weg komt, hoop ik morgen ter zesde ure aan de Beerebijt te zijn,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 663