278
om overmorgen ter eerste ure weder van de Beerebijt te ver
trekken.
Ik ben gansch niet wel doch ik hoop op beter. Hoe
vaart gij, benevens uw beminde? Deze vraag kunt gij mij
morgen beantwoorden.
Zoodat als gij mij één nacht wilt herbergen zal het wel zijn.
Maak dat ik dien Geisi der teutschen Lilteratur kan zienen
al wat eenigsins onder de nieuwe dingen aanmerkelijk is dat
boek van Corveu, de nieuwe Young, &c. &c.
Vale T. T.
Bellamy.
Aan Billis, Maandag 6 Eebr.: Ik ben niet wel, mijn schat.
1t Is reeds de derde dag, dat ik purgeer. Mijn hoest is nog
dezelfdezoo niet erger. Ik ben genoegzaam nooit zonder koorts
dat maakt dat ik een ondraaglijke hoofdpijn hebdie met vlagen
minder is. Mijn enkel doet ook nog veel pijn. Ik eet ge
noegzaam niets dan gestoofde pruimen. Als die hoest maar
beter wordthoop ik weder schielijk hersteld te zullen zijn.
//Die Zeeuwsche reis heeft de schuld", zegt de Dr., en ik ge
loof het. Achware ik thans bij uMijn krank hoofd zou
op uwen boezem rustenen uwe lieve omhelzingen zouden mijne
smart verlichten. Bij u, mijn meisje, zou ik zelfs in mijn ver
driet vreugde hebben.
Ondaatje vertrekt eerst half Maart.
Aan dez., Maandag 13 Bebr.Mijn hoest blijft nog al even
hardnekkig en droog. Ik doe niets dan dranken gebruiken
die mij ook gedurig met een geweldige braking weder uit de
keel komen. Ik eet volstrekt niets. Gisteravond had mijn
hospita wat aalbessennat met een beschuitje gereed gemaakt
dat mij door de frischheid nog een weinig smaakte; doch zoo
als ik in het bed gingkwam er alles weder uit. De Dr. zegt
't is een van tijd tot tijd vergaderde koude, die nu vastzit en
niet. dan door het lossen van slijm kan verdreven worden.