293 Beth in Teutschland uiid anderen Landern fiihlbar." Voorziening van staatswege was dringend noodig geworden en Keizer Kakel gaf voor onze gewesten op 7 Oct. 1531 zijn be kend Placaat tot wering der bedelarij waarbij de aanstelling van huisarmmeesters ook voor het platteland werd voorgeschreven 1). Men neemt aan dat dit plakkaat slechts gedeeltelijk is ten uitvoer gelegdmaar ook dat het grootendeels bevestigde de regeling die in menige plaats reeds feitelijk bestond 1) Groot PlaccaatboekI, p. 470 art. 15, ook te vinden bij Luttenberg, Vervolg op het Groot PlaccaaiboeJc 2) Voor het armenwezen te Middelburg voor de hervorming is veel be langrijks te vinden in eene portefeuille gemerkt kerkelijke zaken n°. 74, in het archief der gemeente aanwezig, en besproken o. a. door mr. Lantsheer in de Zelandia Illustrata p. 308. Merkwaardig is daarbij een request aan Burgemeesters en Schepenen van die goeder Stadt van Middelburg om eene ordonnancie op de armenverpleging alzoe ghylyde van oude costumen weghe die last hebbet dyt aldus te mogen ordineren" en suit ghylyden voor godt van hemelricke grote Redenen „moeten geven, sonderliughe angaende tregement van den aermenluyden." Het stuk is niet gedagteekendmaar moet blijkens den inhoud zijn uit den tijd, toen huiszittenmeesters en heilige geestmeesters nog onderscheiden waren, derhalve voor 1530; vgl. mr. Lantsheer t. a p. Behalve uit den inhoud is nog eene aanwijzing voor den tijd waarin het geschreven is in het papiermerk te vinden. Het merk in het blad voorkomende is hetzelfde als dat 't welk op plaat XII n°. 12 van mr. de Stoppel a a r's Het Papier" {Archief Zeeuwsch Genootschap n°. VII 1869) voorkomt en door dezen op papier van 1486 eveneens uit het Middelburgsch Archief gevonden is. Men verzocht toen aan de Stadsregeeringaan wie toebehoort oic af eh an te moge stelle die kerckmeesters van Sinte Martynes geheetè tot westmösterjaerlix aldaer. 1°, de vereeniging dier beide collegien Die kerkmeesters aldaer die stelle die heylige gheestmeesters en Andere ge= naempt die oude scoens ofte huyssitters die elck ontfanc pro se hebben 't welck alzoe nyet en behoortmaer tbehoort altsame te come totte tafel „van den heylige gheest, en tot profyte van den armenluyden die in die pro- chie geseten syn en te bedde liggenen daer en behoort ghen singulariteyt in te zyne." 2°. verbod om godtscameren. die onse voorouders om godtswille den Armen gegeven hebben om daer inne te wonente geven nyet den armen maer luyden die dagelix weten te wynnen V of VI stuiversen die oic heb=

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 679