64
mission des hospices). Toen de pachter Beijdals, bij brief
van 27 Augustus 1813, aan de stedelijke regeering vroeg,
waar hij de verschuldigde pachtsom storten moesten tot
wien hij zich voor de verlenging van zijne pacht te wenden
had, werd hem, den 19 November, geantwoord, dat hij stor
ten moest bij den stedelijken Ontvangeren dat hij zichten
opzicht van de pachtmet de Commissie van de gestichten
verstaan moest.
Na de omwenteling van 1813 werd de bank wederom on
der het rechtstreeksch gezag van de Stad gesteld. Op het
verzoek door den burgemeester Bijleveld bij brief van 5
December 1815 aan den Gouverneur van Zeeland gericht,
om, onder andere eigendommen van de Stad, het huis in de
St. Janstraatwijk H n°. 204, en de daarin gehouden bank
van leeningvoor één of twee jaren uit de hand te mogen
verpachtenwerd hij daartoebij resolutie van Gedeputeerde
Staten, van den 7 December, gemachtigd. De vorige ver
pachting was, den 30 November 1814, door den toenmaligen
Ontvanger der publieke armgestichten voor den tijd van één
jaar, aan Aarnoud Beijdals gedaan, die ze ook nu, voor
twee jaren, tegen f 1143 per jaar, in pacht nam.
Ten slotte van deze dient hier nog vermeld te worden,
vooreerst, dat de in 1636 ingevoerde onderscheiding tusschen
panden ter waarde van beneden f 100 van f 100 tot f 500
en van boven de 500, in alle de latere verordeningen op
de bank van leening is behouden gebleven. Ten andere
dat de intrestbepaling voor de verschillende soorten van pan
den bij le Ordonnantie van 1757 geheel gelijk bleef aan die
van de Ordonnantie van 1636maar bij het Reglement van
1832 gebracht werd op pGt. in de week, of 15T°Ö pCt.
's jaars voor de kleineen op j pCt. 's maandsof 9 pCt.
hi 't jaar voor de middelbare pandenterwijl die van de
gruote panden tot op heden op 8 pCt. is gebleven Thans
bedraagt de intrest, volgens de Verordening van 1854, wegens
de kleine panden 14rfi,; püt wegens de middelbare 9 pCt..