324 over verschillende onderwerpen handelende waarin min of meer duidelijk uitkomt de verhouding van diakenen tot den raad en tot den burgemeester. a. In de eerste plaats vinden wij onder 8 September 1585 genotuleerd: Ende dat men oock sal versoeken aan Mijnhf. ii van de Wet een instructie voor de diaconen opdat zij weten a wat ghaere last is en ghaer daernaer reguleren." Daar deze alinea voorzien is van de kantteekening ongedaantrekken wij voorzichtigheidshalve hieruit volstrekt geene conclusie. b. Belangrijker is wat op 7 October 1589 voorviel: twee dia kenen uit Middelburg verzochten aan de diaconie te Ylissingen om een kind optenemen; haar antwoord was: //dat sy haer souden adresseeren aan mijne heeren van de wet die opper- u diaconen zijn." In 1724 vinden wij den burgemeester opperkerkmeester genoemd. c. Op de getrouwe plichtsbetrachting schijnt toezicht bij den raad bestaan te hebbenterwijl moeilijkheden onder de leden van het college door den burgemeester werden beslecht. x) d. Door den raad werd aangesteld een schoolmeester om de arme kinderen te instrueeren op eene jaarwedde van 200 gulden hiervan wordt aan diakenen kennis gegeven met de volgende woorden: '/Uit krachte van de bovenstaande resolutie word de diaconie geordonneert soodanige ordre te stellen dat de //kinderen welkers ouders eenige subsistentie van de armen genieten bij de voorsz. meester maar ter school mogen wer- den beschikt." (1713). Tevens was bepaald dat de schoolmeester door de diakenen zou worden betaald, welke som te vinden was uit het deel van de pacht der rouwmantelsdat de stad aan diakenen jaar lijks afstond; later in 1762 toen dit aandeel door den raad werd verminderd tot eene vaste contributie van 50 's jaars, B. v. 29 Mei 1715. Verzoek aan den burgemeester „dat hy gheliefe te ordonneren dat confrère Jan V. betale de boeten en hetgene hij van het boetemaal schuldigh is,"

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 710