334
glemeiit vastgesteldwaarin wij dezelfde bepalingen terug vin
den omtrent regenten enz.opgenomen werden ouderlooze
u kinderen wier vaders zijn geweest g-eboore burgers dezer stad
of gehuwd geweest met een gebore borgeres of tot borgers
//zijn geadmitteerd en beëedigt geweest (art. 16); dus hier
(/een vermelding van den godsdienst; echter vinden wij in art.
23: //alle de weezen in dit huis zullen onderwezen worden in
de gronden van den gereformeerden godsdiensten in art.
24: //zij zullen daarin moeten verblijven tot zij den ouderdom
van 25 jaren zullen hebben bereikt en belijdenis gedaan heb-
ben van den Hervormden godsdienst
Is deze éene omstandigheid dat regenten den hervormden
godsdienst moesten belijden dat de 25 oude mannen en vrou
wen alleen uit de hervormden konden worden genomenen
dat de .weezen in den hervormden godsdienst moesten worden
onderwezen is dit alleen genoeg om tegenover al wat wij in
anderen zin gevonden hebben te kunnen bewerendat de
armenzorg een kerkelijk karakter had? Wij voor ons durven
deze stelling niet onderschrijvenen. schrijven deze exceptio-
neele bepalingen veeleer toe aan de omstandigheid dat de her
vormde gemeente toen de alles overheerschende was dat men
daarom de hervormde oude mannen en vrouwen wilde begun
stigen terwijl de bepaling dat alle weezen in den hervorm
den godsdienst zouden worden opgevoed en ingelijfd niets kan
afdoen aan de onmiskenbare waarheid dat het weeshuis was voor
de nagelatenen van alle borgers en borgeressen dus een bur
ger -weeshuis.
Dit karakter blijkt nog ten allen overvloede uit eene reso
lutie waarbij beslist werd dat zekere kinderenniet tot reke-
ninge van het weeshuys konnen gerekent worden omdat dia-
ii con en niet konnen aantoonen dat de kinderen geboren zyn
uyt geboore of uyt geadmitteerde borgers en om die reden
//tot aandeel van den buytenarmen syn."
l) 20 December 1771. Dit doelt echter alleen op zoodanige kinderen wel-