In den geldhandel verdrongen zij de Jodenin wier handen
dit bedrijf te voren was doch die nu en dan als ongeloovigen
of als woekeraars door de vorsten verdreven en verbannen wer
den. Zij voorzagen de kruisvaarders, die meestal met geld
gebrek 1e worstelen hadden, van het noodige voor hunne toch
ten naar liet heilige land. De onzekerheid echterof zij
die derwaarts togen van daar terugkeerendan wel sneuvelen
zouden of in slavernij zouden worden gebrachtdeed hen be
dacht zijn om pand te eischen voor liet uitgeleende geld.
Maar ook anderen dan de kruisvaarders hadden behoefte
aan kapitaal; eene behoefte welke in alle landen van Europa-
gevoeld werden waarin door de Italianen die in den han
del groote rijkdommen verwiervenvoorzien werd. Dezen ver
spreidden zich, vooral in de 13e eeuw, over gansch Europa
om handelinzonderheid den geldhandel te drijven en ver
mits zij meestal uit het toenmalig Lombardye afkomstig wa
ren werden zij die zich met den geldhandel ophieldenmet
den naam van Lombarden aangewezen een naam die op het
door hen uitgeoefend bedrijf is overgegaan en nog steeds in
den mond des volksals nde lommerd' voortleeft.
De woeker intusschenwaaraan de Coarsijnen zoo als de
Lombarden te voren en tot de 15e eeuw genoemd werden -1),
zich schuldig maakten gaf aanleidingeerst tot hunne ver
drijving uit de staten waarin zij zich gevestigd haddendaarna
tot regeling van hun bedrijf. Het recht van geldwisselen en
van beleening werd in de middeneeuwen hier te lande als een
regaal beschouwdzoodat de Lombarden hun bedrijf niet ver
mochten uit te oefenen zonder speciaal verlof (octrooi) van den
landsheer. Leeds in het laatst van de 13° eeuw waren de
Lombarden overal in "Vlaanderen, in Holland en in Utrecht
verspreidmaar het oudste ter mijner kennis gekomen bericht
Dat de leenbanken in Frankrijk en in Belgie ten onrechte monts de jriété
genoemd worden, wordt door mr. Veegens bl. 13—18, voldingend bewezen.
Zie daarover Veegens bl. 10.