48 heuden het geschut ven Arnemuiden trachtte te ontwijken. p een kaartje van Livinus Rote, anno 1568, wordt het Sloe aangewezen onder den naam van „Jonker Fransen gat" In het noordelijk gedeelte van dezen zeearm leverde de Veer- scie admiraal Sebastiaan de Lange, den 22aten Mei 1572 slag aan vier Spaansche schepen. laabt defmfr HeinkemHmd en op het eeuw een aanvang namen; de nederzettingen omstreeks 1395 van het Arnemuder zand (het tegenwoordige St. Joosland) en van de zanden waarop later de Kraaijertpol- ders opwiessenhet toenemend vermogen van het Wat waarvan gezegd wordt dat het in 1393 van dag tot daw ver ruimde; de afdamming van de L„„-Yve in 1480; de daarop gevolgde vereemgmg van Borsele aan Zuidbeveiand en de be perkingen en afdammingen van destijds bestaande geulen en kieken mogen als onmiddehjke oorzaken van de uitbreide en verdieping van het Sloe beschouwd worden Sloe tkTfiSneene i W "toomde het Sloe in 1680 met ver uit den dijk van Nieuw St. Joosland ai waar nu de Bijleveldpolder ligt en verder door den tegen woordige Susannapolderwelke in 1766 bedijkt is, als uit breiding van, en tegelijk met een gedeelte van dln polder genaamd: ,,'t Middelburgsedie in Ifiso d van rlpTi rlHV 1 i i 6 ln 1682WGSens doorbraak van den dijk langs het Arnemuidsche gat, overstroomde. In het tijdvak 1670-1680 verlegde zich het noordelijk gedeelte van het Sloe wel 500 M. westwaarts. Deze ver plaatsing was verderfelijk voor het behoud der Arnemuidsche haven hoofden en ging gepaard met eene meer zuidelijke ver plaatsing van hét wantii rlaf ie j i zamen komen. P Wa3t twee vloeden Toen in 1871 dus twee eenwen later, in den Susannapolder kreeWeTof d gemaakt' een tot uitwatering dienend kreekje nog den vroegeren loop van den zee-arm aan en De spoorweg"die fjf"' verzinkin'gen. P O. die 5 M. boven het maaiveld moest komen, 3 zakte achtereenvolgens wel 10 M. in de stroombaan van het voormalige Sloe en perste de slappe speciewaarmede deze verloopen waterweg gevuld was, ter wederzijde in overvloed op. Hier is dus, even als bij den dijkval van 1864 aan den Ylietepolderwaarvan ik de eer had eene beschrijving voor de boekerij van het genootschap aan te biedengebleken dat juiste kennis van den alouden loop der stroomen voor den Zeeuwschen waterbouwkundige van groot belang te achten is. Smallegange beschrijft in zijne Cronijk van 1696 den loop van bet Sloeen zegt ter waarschuwing van de schipperij dat de gronden er van gevaarlijke welzanden zijn. Het schijnt dus destijds veel voor de scheepvaart gebruikt te wezen. Trouwens, in bet weleer zoo scboone Diep van Arne muiden langs Welsinge naar Eammekens stond toenvolgens oude kaartenbij laagwaterop sommige plaatsen maar 7 voet water en nergens meer dan 14 voet. Deze oude vaarweg verlandde meer en meer en wasvolgens de algemeen bekende kaarten van Hattinga en hetgeen men omtrent de scheepvaart naar Middelburg vindt opgeteekend, omstreeks de helft der XYITIe eeuw vrij onbeduidend. Het Sloe daarentegen is in de eerste helft dier eeuw aan merkelijk verruimd en naar de Zuid-Bevelandsche zijde over gegaan vooral aan den noordelijken mond. Ter plaatse waar in 1871 de spoorwegdam gemaakt is, verdeelde het zich in 1750 in twee geulen, waarvan de eene breed 250 M. naar het Yeergat en de andere breed 350 M. naar het Scbenge strekte. De eerste liep meer dan 300 M. uit den eenige jaren later gelegden dijk van den Susannapolder; de tweede stroomde waar in 1856 de Jacobpolder bedijkt is. In de laatste helft der vorige eeuw rigtte zich het vaarwater aan den noordelijken mond weer naar den Walcberscben kant, ten koste van een belangrijk gedeelte voorland. De naar het Yeergat loopende geul, die toen op laagwater 1,5 3,5 M. diep waswerd hoofdstroom terwijl die naar het Schenge strek kende, belangrijk verzandde en slechts 1,4 M. diepte bad. 2

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 256