6
Om het verhang en den stroomloop ter plaatse der afdam
ming meer naauwkeurig te leeren kennenzijn vele waar
nemingen gedaan waaruit het volgende blijkt. De vloed uit
het Veergat in de rigting van de Wester-Schelde, had door
gaans eene snelheid van 35 en hoogstens van 60 c. M. in
de seconde en hield aan tot 1 U uur na den tijd van laag-
water, als wanneer stroomkentering plaats greep en de vloed
uit de Wester-Schelde, in de rigting naar het Yeergat, de
overhand verkreeg. Omstreeks een uur vóór hoogwatertijd had
de waterspiegel het grootste verhang en 7 14 minuten later
de vloed de grootste snelheiden wel hij giertijeen verhang
van gemiddeld 1/5630 en eene snelheid van gemiddeld 1,6 M.
in de seconde.
Omstreeks 2£ uur na den tijd van hoogwater kenterde de
stroom andermaal en nam als achtereb de rigting aan naar de
Wester-Schelde, om die, met eene gemiddelde snelheid van 36
c. M. in de seconde, tot laag water te behouden en alsdan
over te gaan in voorvloed uit het Yeergat.
Het doorstroomingsprofil in de spoorwegas had, bij een water
stand van Amsterdamsch peil een inhoud van 2310 M2.
Daardoor passeerde in een flink giertij de navolgende hoe
veelheid water:
in de rigting van de Wester-Schelde naar het Yeergat en
de Zuidvlietrmi]li(Jen'
in de rigting van de Zuidvliet en het
Yeergat naar de Wester-Schelde -f- 94. millioen M3.
Meer in eerst- dan laatstgenoemde rigting -f- 27 millioen M3?
Men ziet hieruit dat het onderwerpelijk vaarwater, hoewel
minder vermogend dan voorheen, toch nog een zeer krachtige
stroom genoemd moest worden.
Er bestond m het Sloe maar een wantijveroorzaakt door
de zamenkomst van den voorvloed uit het Yeergat met dien
uit de Wester-Schelde. De daaruitvolgende stroomverlamming
was vooral merkbaar op ongeveer 1500 M. bezuiden den tegen-
woordigen spoorwegdam.
7
Het Schenge werd over den vloed gedeeltelijk uit het Sloe
gevuld. Aan deze zijdelingsche afleiding zijn de ondiepten,
die omstreeks de Arnemuidsche haven gevonden wordenhoofd
zakelijk toe te schrijven.
Yolgens berekening voorkomende in de Verhandelingen
^8631864, van het Instituut van Ingenieurs, was het te
Ylissingen 36 minuten vroeger hoogwater en duurde de vloed
aldaar 17 minuten korter dan te Yeere, ofschoon het verschil
tusschen hoog- en laagwater, op eerstgenoemde plaats ruim
50 c. M. meer bedroeg dan op laatstgenoemde. Ook hieruit
kon vooraf besloten worden, dat bij de afdamming van het
Sloe op eene belangrijke overstorting van den vloed moest ge
rekend worden. En dat ook de overstorting van de eb beduidend
wezen zou, bleek daaruit, dat het te Vlissingen, alwaar het
water gemiddeld 34 c. M. lager afliep, 19 minuten vroeger
laagwater was dan te Yeere.
De bodem van het Sloe bestond van den schorzoom op Zuid-
Beveland tot het diepst van het vaarwater uit zand v dat blijkens
de vervormingen die het natte strand gedurig onderging, zeer
bewegelijk was. Yan daar tot den Walcherschen oever vond
men klei en spiersteviger en zamenhangendernaarmate men
de laagwaterlijn naderde. Vermoedelijk lag hier eene kleibank,
die door de veranderingen van het vaarwater in 1670—1680 met
opgeruimd geworden ismaar waarin op het laatst der vorige en
in onze eeuwde stroom zich een weg gebaand heeft. De
groote wederstand van dezen grond blijkt ook daaruit, dat de
steile onderzeesclie oever op vele plaatsen trapsgewijze afgaat.
Omtrent den invloed die de afsluiting van zoo krachtig een
stroom als het Sloe op den loop en de capaciteit der aanlig
gende vaarwaters noodwendig moet uitoefenen, zal ik niet in
beschouwingen treden, dit is overbodig geworden nu de feiten,
in allen opzigte, weldra uitspraak zullen doen. Bovendien
ik zeg het anderen na profetiën omtrent den loop van vaarwa
ters in ons gewest, zijn al te gemakkelijk te doen, want men
heeft de toekomst tot bondgenoot en die overleeft ons zeker allen.