Zl TIegkosten zich ïerfeen k Ié buitengewoon hooge vloeden de windstreek voor de zuidzijde van den dan, altijd eene aflandige is, waarbij deining slechts De noordelijke berm ligt ruim 2 M. boven den dagelijkschen oec Deze groote hoogte is wensehelijkomdat het gewigt van den berm de vastheid van den rijzendam bevordert en bfi .„et aan eg, b. v. 1,5 M. boven hoogwater, telkenjare onder- vloejjing zou moeten verwacht worden, waardoor het voordeel boud en nuuder weligen „ei. Vergeleken met andere waterkeermgen, zou eene breedte van 5 M voor dezen berm des te S6WeeS! T meD nam eChter U M" om deu brengen.m66r hSchaam spoojweg te kunnen is V? ri S'?gl00ijinS b^t- Kt verdedigingsmiddel m! Il0°He Tan de duurzaamheid gekozen. Eene steen- glooijmg mtusschenzooals die gewoonlijk voor rijkswerken gemaakt wordt rnt vlakke steenen, behandeld dat zij onder u m °nwrikbaar iomen'°^n M. en meer, zooals er bij den Sloedam zijn, niet wenschdijk. De onwrikbaar gezeten steenen kunnen niet olgen de sterke vaak onregelmatige inklinking van den grond; zij blijven hier en daar als gewelisteenen op elkander drukken maar bedekken den onderliggenden grond niet, zooals fc ondervmdmg genoegzaam leert. Om dit euvel te onteaau zonder de voordeelen van eene steenbekleeding prijs te geven ijn de steenen met vastsluitend gezet, tusschen rijen gecreoso- teerde sparren die 20 c. M. boven de glooijing uitsteken. De voor de bezetting gebezigde steen is ontleend uit de groeven van Blaten provincie Henegonwen kort bij de Eransche grens ij behoort tot den bergkalksteen uit de Devonische vorming heeft een specifiek gewigt van 2,7109, is graauwachtig blaauw van kleur zeer hard en ook wat den vorm aangaat, uitnnT end geschikt tot dijksverdedigiug. De Sloedam is de eerste 15 waterkeering in Zeeland, waarbij deze steen en de beschreven soort van steen glooijing gebezigd is. Yroeger werden, hetzij als hulpmiddel tot het afsluiten van den stroom, hetzij tot steun van de grondvulling, bij het af dammen van vaarwaters en het maken van onder water komende gedeelten van landhoofden en dijken, steeds twee rijzendammen noodig geacht, zooals onder anderen voorgesteld of gevolgd zijn bij het ontwerp tot afdamming van het Sloe m 1810door den heer Calaud in zijn Dijksbouw," bij den dam door de Ooster-Sclielde, de landhoofden van de brug over het Hollandsch diep en den aanvankelijk ontworpen afsluitdijk voor de droog making van de Zuiderzee. Men ging daarbij uit van het denkbeeld dat tot het afdam men van breede geulen en vaarwaters eerst een breed fonda ment beneden laagwater gemaakt moest worden, een aarde- of kleikistdoor zinkstukken omsloten en zooveel mogelij m waterpasse lageu opgewerkt, om dan daarop de afsluiting van laag- tot hoogwater, met een pakwerk of kielkade, tot stand te brengen. Deze wijze van afdammen, waarbij het veel tijd vorderend, grootste en moeijelijkst uit te voeren gedeelte van het werk m stroomend water zou moeten gemaakt wordenis bij den Sloedam niet toegepast. Integendeel, bij het ontwerpen van dat werk en het redigeren van het bestek, werd men geleid door de meening dat eerst het vaarwater tot stormvloedshoogte moest worden afgesloten door een in korten tijd te verkrijgen dam, van klein profil maar hechte zamenstellingen die niet alleen van den bodem opwaartsmaar gelijktijdig van de oevers naar het midden gemaakt moest worden, om dan daarna, in met stroomend water, zoowel het beneden als boven laagwater komend grootste gedeelte van het werk te kunnen uitvoeren. Tot deze wijze van werken was men in hoofdzaak ook bij de afdamming der Ooster-Schelde gekomen. Tot digting van het Sloe is dus maar één rijzendam ge maakt, die in het noordelijk gedeelte van het profil geplaatst pkats heeft'zai de wes

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 262