22 Schuimend en bruisend vloog het water door het gat en bragt de uitgestrekte watervlakte daar benoorden over wel 400 M. in be roering. Steenen van 40 it 60 K. G. werden door den stroom van het pakwerk gewenteld, indien zij niet tusscheD daartoe opzettelijk geslagen staken geklemd lagen. Door de felle stroomen is het werk herhaaldelijk beschadigd en ofschoon ze slechts enkele tijen bestaan hebben, is niettemin de Sloebodem in het vaarwater er beduidend door verdiept en wel, ten noorden van den spoorweg, op zijn meest 2 M. en gemiddeld 53 c. M. In het natte strand van den Zuid-Beve- landschen oever neêrde bovendien eene uitgebreide kom 2 a 3 M. diep. In de eerste helft; van Junij reeds werd aan de Zuid-Beve- landsche zijde, op behoorlijken afstand van het gat, grond per locomotief aangevoerd, uit een daartoe door bekading watervrij gemaakt gedeelte schor, en in den luwen hoek aan de Wal- chersche zijde gebaggerdeper klepschouw vervoerdegrond aangeplempt. Toen men in Julij het vaarwater afsloot was dan ook het aarden profil van den dam op het natte strand van den Jacobpolder reeds bijna tot bermshoogfce opgehoogd en een tot in het vaarwater komende hulpspoorbaan verkregen. Na de sluiting van het Sloe is dit hulpspoor over de kruin van het pakWerk tot aan den dijk van Walcheren verlengd. Er kon toen den ganschen dag, over de geheele breedte van het voor malig vaarwater, per locomotief aangebragte grond gelost worden en ter zelfder plaatse per ponton aangevoerd, gebaggerd zand. Wegens de zakking van de rijswerken moest de kleikade herhaaldelijk opgehoogd worden. Bij den hoogen waterstand van 20 Julij waakte hij slechts 50 c. M.het scheen een streep op den waterspiegel. Het geringe profil keerde echter met goed gevolg het verschil in waterstand van 60 c. M. op dat oogen- blik bestaande. De kleiachtige zandgrond uit het schor van den Jacobpolder hield bovenwater onder een steil beloop stand, maar behoefde onderwater, niettegenstaande de vermenging met plaatzand dat 23 daar gelost werd, een zeer flaauw talud om in rust te blijven. In *de grondvulling ontstonden dan ook dikwijls vrij belangrijke afschuivingen. Op den 8stea September schoof over 40 M. lengte eene massa van 3000 Mfl. plotseling naar beneden; de water lijn kwam daardoor 20 M. binnenwaarts ter plaatse van het hulpspoor, dat onmiddelijk nazakte. Daar de grond, blijkens gedane peilingendoor den vroeger gezonken onderzeeschen rijzen voet weerhouden was, en dus binnen het profil van den dam te liggen kwam, veroorzaakte deze afschuiving, evenals zoo vele andere, geen grondverliesmaar alleen eenig oponthoud. Telkens als de peilingen aanwezen dat de verkregen ophoo ging overeenkwam met den bovenkant van een vooraf geplaatst dekstuk werd, tot steun van de volgende zandlaag, binnen de taludlijn weder een zinkstuk geplaatst. Op die wijze ontstond een vast strand, waarop de boven laagwater per locomotief aangevoerde grond rusten kon. De zuidelijke voet is van de Walchersche naar de Zuid- Bevelandsche zijde achtereenvolgens afgewerkt. Naarmate hij gereed kwam, werd de zuidzijde van den dam verdedigd. Men was dus aan de Walchersche zijde reeds aan de steenglooijing bezig, toen aan de Zuid-Bevelandsche zijde de laatste stukken van den onderzeeschen voet nog gezonken moesten worden. Dit geschiedde den 22Bten October. Intusschen was de steenglooijing aan de noordzijde gereed gekomen, zoodat het werk reeds in October tegen noordweste lijke stormen gewapend was. Nopens de verdere grondvulling van den dam valt weinig mede te deelen. De laatste trein grond werd den l8ten Decem ber gelost. De kleibekleedingensteenglooijingenbezodingen, bestratingen enz., kwamen achtereenvolgens gereed. Het ge heele werk werd den 21 December 1871dat is ruim 7 maan den voor den bepaalden tijd opgeleverd, opgenomen en goed gekeurd. Deze voorspoedige uitvoering en vervroegde oplevering was voor Zeeland van groot gewigt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 266