handeling of betoog van of over het Nederlaudsch dijkrecht
laat zich nog altijd wachten.
De reden ligt eenigszins voor de hand. Het dijkrecht is niet
te beschrijven zonder eene geschiedenis van het dijkwezen en
deze laatste is niet te geven, zoo lang niet de oudst bekende
bronnen uit welke zij moet worden saamgesteldzullen zijn
aangewezen en openbaar gemaakt. Ook dan nog zal men wel
is waar, buiten staat zijn, het dijkwezen in zijne allereerste
beginselen te leeren kennende oudst bekende oorkonden
dagteekenen van de XIIIC eeuw, terwijl het dijkwezen eenige
eeuwen vroeger ontstond, maar men zal ten minste de ge
leidelijke ontwikkeling er van, sedert omstreeks 1200 kunnen
nagaan.
Jammer dat onze Charterboeken rakende Holland en Zeeland niet
verder reiken dan tot het eind der XVe eeuw; het Groot charterboek
van van Miekis eindigt met het jaar 1436; het Vervolg er van
door yan Miekis nagelaten op het Rijksarchief voorhanden
en van welks vier eerste deelen het Provinciaal Utrechtsch Ge
nootschap van kunsten en wetenschappen in 1859 een Chronolo
gisch register uitgaf, reikt slechts tot 14-82 evenals de door
van Lijibukg BitouwEK in 1869 uitgegeven Boergoensche Char
ters; terwijl Knurr's Codex diplomaticus wel twee oorkonden
uit de 16e eeuw geeft, maar overigens slechts over de jaren
839 tot het eind van de XVe eeuw loopt.
De uitgaaf van den Inventaris van het oitd archief der pro
vincie Zeeland door ons medelid den heer J. P. van Yisvliet,
archivaris der provincie, welks Uveede deel eene Chronologische
tafel van de charters en oorkonden der graaflijke regeeringvan
11191574, bevat, stelde mij in staat de bescheiden aan
gaande het Zeeuwsch dijkwezen in het Zeeuwsch archief voor
handen in mijn Repertorium op te nemen en dat tot omstreeks
de Unie van Utrecht te doen loopenderhalve ongeveer eene