16. In AugustoC. 21. 2) ïu vita Agricolae O. 28. 188 naar het zuiden verplaatst zijnde, haar voor de Isis der Egyp- tenaars zal verwisseld hebben maar het is veel eerder te denken dat Tacitus uit hetgeen hij van Hertha en haren dienst hoorde eeue gelijkheid met de Isis zal gemaakt hebben. Maar misschien twijfelt iemandof Tacitus de Zeeuwsche Nehai.knnia wel op het oog gehad heeft, toen hij van eene Isis der Sueven sprak. Ik beken dat het met geene zekerheid is te bepalenof de Sueven ten tijde van Tacitus in Zeeland hebben gewoond maar ik oordeel het evenwel zoo vreemd niet te zeg gen dat zij hier omstreeks eenig verblijf gehad hebben im mers dat gedeelte dier natie hetwelk keizer Augustus volgens het verhaal van Suetonius naar Gallië overgebragt, en in de landstreken nabij den Rijn geplaatst had. Ik weet wel, dat men hier in stede van Sueven wil gelezen hebben Ubiën en dat Casaubonus bij deze gelegenheid vraagt wie der ouden lieeft ooit de Sueven in Galliën gezaaidbehalve Suetonius? maar laten wij Tacitus zelf hooren 2) in het geval, dat hij verhaalt van eene bende Usipiërs welke naar Brittanniën ge zonden waren Deze de schepen afgeloopen en de bevelhebbers omgebragt hebbendezeilden het eiland Brittanniën om en ein delijk na veel wisselvalligheden hunne schepen verloren hebbende vielen zij eerst den Sueven en naderhand den Briesen in handen die hen voor struikroovers aanzagen tot slaven maakten en van hand tot hand verkogten, totdat zij aan den romeinscnen dat is den linker Rijnoever geraakten. Indien men nu nagaat dat dit volkuit Germaniën gescheepthet eiland Brittanniën omgevaren hebbbendena het verliezen der schepen aan land is geraakteerst bij de Sueven en daarna bij de Briesendan lijdt het geen twijfel dat de Sueven nader bij Brittanniën gewoond hebben dan de Briesen en het is ook even klaar, dat

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 200