190 landtaal onzer voorouders is af te leiden of men moet den oorsprong in het Noorden zoeken Het doet hier niets ter zake of de bewoners dezer landen Sueven Menapiërs Gothen of eenig ander volk geweest zijn dewijl toch al die natiën uit het Noorden herkomstig waren en de Keltische- of Kelto-Scythische taal voor hunne moederspraak hielden De naaste afstammelingen van die taalaan ons bekend zijn het Gothisch het Zweedschhet Deensch en vervolgens het Hoogduitsch, en het is dus aldaar dat wij de voetstappen van den naam Nehalennia moeten trachten te ontdekken 19. In liet Zweedsch vinden wij een oud woord naer of naest hetgeen beteekent kostvoedselallerlei onderhoudalsmede een werkwoord, van hetzelve afkomstig naera, d. i den kost gevenvoeden. De Hoogduitschen gebruiken nehren, of nalirenin denzelfden zin. Nere und were heettein zekere akten van het jaar 1428 voedsel en bescherming. Wij hebben in onze taal uit die afleiding behouden de woor denneeringof geneeren. Wijders vinden wij in de Zweedsche en andere Noordsche talen het werkwoord laena, of zagter uit gesproken lena of lenna voor gevenverschaf en waarvan bi) ons zijn overgebleven leenen, verleenenen bijzonder schijnt dit werkwoord gebruikt te worden voor eene gave door de God heid geschonken, zoodat niet alleen oudtijds, maar nog heden de landlieden in de Zweedsche en Gothische provinciën hun dage- lijksch voedsel van spijs en drank noemen guds laend. i. ge schenk Godsvan welke woorden en derzelver aloud gebruik men ten volle licht bekomen kan bij Ihre glossarium Suevo- Goihicum T. II, p 29 en 236. Yoegt men nu de woorden naera en laena bij elkander dan komt er ongedwongen uit te voorschijn naeralaenaof, naar de zagtheid van den zuidelijken tongvalneralena en misschien neralenna want wie zal zeggenhoe de twee klank van ae oudtijds werd uitgegesprokendoch het zij

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 202