192
21.
Ik beken egier dat eene naamsafleiding moet strooken inet
de beteekeude zaak ware dit niet noodigmen zou onze Ne-
halennia met, veel gemak kunnen halen uit het Gothische
NecTcen of Nechela), dat beduidt een kwaaddoenden geesteigent-
lijk een waterduiveldie de menschen bij de voeten trekt en
versmoortwaarvan ons Nihher is overgeblevenen waarlijk
vele naamsafleidingen zijn niet veel beteromdat niets ligter
bedriegt dan de gelijkluidendheid der klankenmaar hoe
zouden wij deze kwaaddoenster overeenbrengen met den opschik en
de eigenschappen welke onze Nehauennia op de steenen heeft
22..
Mij dunktals wij deze bezienis er nietsof het leidt
ons tot het denkbeeld van eene voedstervan eene godheid
die alles verleentwat tot liet levensonderhoud noodig iswelke
misschien in haren eersten oorsprong- de aarde was(gelijk wij
hierboven zagen dat zij de groote godheid der Sueven ge
weest is)maar aan welke in het vervolg over alle levens
nuttigheden het opzigt zal toegekend zijn want het was eene
gewone zaak in de afgoderij, den Goden liever wat te ruimer
bestuur toe te schrijven dan wat te ontnemen; doch hoe het
hiermede ook zij het is althans uit de beeltenissen klaar te zien
dat de Nehalennia overal voorkomt met een open schoot, een
eigenaardig zinnebeeld van de vruchtbaarheid. Somtijds is de
schoot voorzien van een' korf met allerhande vruchtensomtijds
staat de korf met, vruchten aan hare zijde en schijnt zij met
beide handen den open schoot als aan te bieden.
Op een anderen steen is zij versierd met twee hoorns van
overvloeddikwijls vergezelt haar een jagthond en men vindt
er ook een slaaf, die een stuk wild aan eenen stok draagt.
Ik geloof, dat de schrijver van de Idea der Nederduitsche spraukkonst
door Gakgon, Walchersche Arcadia deel I, pag. 142, aangehaald, daarhenen
wil, als hij zegt, dat de Gothen Neptunus hebben genaamd: Nek, Nekken en
Nekhel en zijne vrouw AmfitriteNekhelinne of Nehalinne.