107
aanstoot der zee heeft te verduren gehad; wei waren het zooals
wij reeds opmerkten, vooral aan zijn' noordelijken kant, uitge
breide waterplassen die zijne dijken bespoelden doch zij waren
niet diep en een zware golfslag kon bij gewone vloeden zich
daarin derhalve niet ontwikkelen. Ook langs de andere kanten
waar de polder bovendien niet tegenover de stormstreken lag
gekeerd werd de dijk door hooge slijken begrensdmaar niet
tegenstaande deze gunstige omstandigheden zal de eertijds mid
den in zee gelegen dijkage bij het heerschen van geweldige
stormen toch vaak eene prooi der golven zijn geweest. Dan
niets is ons ook van die rampen bekendalleen de dijken dra
gen daarvan nog de onuitwischbare sporen en langs den Pluim-
pot en tegenover den Muijepolder is het duidelijkdat eenmaal
daar zelfs afsnijdingen zijn noodig geweest.
Het oudste berigtdat nopens het dijkwezen wordt aangetrof
fenis uit het eind der 16e eeuw, en daaruit blijkt, dat als-
toen de waterkeering met rijs- en steenwerken moest worden
voorzienin welker kosten ook door de andere polders werd
bijgedragen. Vermoedelijk heeft de polder vóór dien tijd nog
geene kunst- of zeewerken gehad, en de aanleg er van schijnt
noodig geweest te zijn tengevolge eener merkelijke verlaging
van de voorgronden onmiddellijk langs den dijk.
Door den vloed van 1 November 1532 zijn ook de zeewe
ringen van dezen polder zwaar geteisterd. Men leestdat //het
land van Sint-Maartensdijk" alstoen zelfs is //geïnundeerd;" doch
de geschiedschrijver, die dit verhaalt, geeft niet op, welke
polder meer bepaald door deze ramp werd getroffen weshalve
het overstroomde deel even zoo goed het Oudelandals eene
der overige van de destijds bestaande bedijkingen kan zijn
geweest. Door eenen stormvloed als de hier bedoeldedie het
zeewater schier over alle dijken en dammen naar binnen joeg
kan ook wel het geheele waterschap zijn ondergevloeid 1).
Ook had dijkbreuk plaats door den voor dit gewest zoo
Boxhorn op Reigersberg, deel II, pag. 433.