109 plaats gegrepen, zijn water heeft afgevoerd door eene zeesluis op het Sint-Maartensdijksche gat. Vóór dien tijd lag de waterlossing in den noordelijken dijk bij den dwarsweg, zooals blijkt uit de daar verloopen oude watergangen en uit de plaat selijke benaming van de Plattesluis." De afloop van het binnenwater was oudtijds zeer gebrekkig, want zoowel bij de noordelijke, als bij de zuidelijke loozing, moest het steeds langs groote en ondiepe omwegen naar zee. Nog duidelijker wordt dit, wanneer men nagaat, dat een groot gedeelte des polders niet hooger ligt, dan de bodem van de havengeulwaardoor het water ook thans nog zijnen afloop vindt. Tijdens de loozing aan den noordkant der dijkage plaats hadwas de toestand zekerlijk nog ergerwant ook daar waren niet dan uitgebreide zand- en slijk vlakten aanwezig. Zelfs in het begin der 18e eeuw, toen overal reeds zooveel tot verbetering der waterwegen binnendijks verrigt was, stond het met de suatie nog zóó treurig geschapendat de landen schier niet meer geschikt waren tot bebouwing. De zeesluis was, zoo schreef men in 1718, wegens de opslibbing der haven'" gedurende zeven of acht jaar buiten werking geweest. De helft van de oppervlakte des polders stond tot laat in liet voorjaar onder water, en de meeste wegen vloeiden maanden achtereen ter diepte van .L^ a 2 voet onder 1). De sluis van den Noordpolderwaardoor nog eenige afvoer kon plaats hebbenmoest tengevolge van gedurige verzanding ook niet zelden met geweld worden geopendterwijl hare diepte ook geenszins naar den lagen bodem van dezen polder was aan gelegd. De belangrijke strook weiland langs den noorde lijken dijk van de Gorlinge tot in het noordoostelijke gedeelte des polders, vormde niets dan uitgebreide rietvelden of moe rassen waarin alleen het watergevogelte eene veilige schuil plaats vond. Maar niet alleen daar waren waterpoelenoveral, waar tegenwoordig lage weilanden worden aangetroffen, bedekte Archief der polders van Sint-Maartensdijk.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 121