115 tijd moest hij ook verheergewadenen deelen in alle gra felijke beden. Hoe deze gronden er vóór hunne inpoldering uitzagenis op bijgaande kaart voorgesteld. Yan de meeste der aange duide kreken of kleine stroomen zijn ook hier nog overal spran ken aanwezigen zelfs de breedten van deze nu grootendeels in cultuur gebragte geulen zijn uit de wederzijdsche hellingen der landen te bepalen. Het spreekt evenwel van zelf, dat een e voorgaande bedijking het is reeds opgemerktgrooten invloed heeft gehad op de gesteldheid van niet binnengepolderde kreken en vlietenen dat bij het teruggeven van den oorspronkelijken toestand van merkelijk later ingedijkte schorren hierop ook wel degelijk moet worden gelet. Ook is door het steeds klimmen van den vloed de bodem van eenen opvolgenden polder tot een veel hooger peildan die van eenen voorgaandenopgeslibd eetie omstandigheidwaarop eveneens moet worden acht gege ven. Met een en ander alzoo hier rekening gehouden hebbende, is de gegeven schets als eene zeer trouwe voorstelling van de onbedijkte gesteldheid der gronden aan te merken. De dijkwaarmede de gronden van het Middelland aan de zee zijn ontwoekerd, is nog overal aanwezig; hij bezit, buiten de daarin gemaakte insnijdingen zelfs nog allerwegen een zee- werend profilen is omtrent 4,900 meter lang. Na de be dijking van den polder Noord werd hij nog over een klein gedeelte, en na de afdamming van den Pluimpotin 1556, in het geheel niet meer door de zee bespoeld. Gedurende den korten tijd dat de polder met zijnen buitendijk tegen den vloed moest worden beschutschijnen daaraan nog belangrijke ver zwaringen te zijn noodig geweest, want enkele strooken weiland dragen nog duidelijke sporen van vergraving. Ook deze polder is door stormvloeden overstroomd. De meeste doorbraken grepen plaats tegenover den Pluimpotzooals uit de schier geheel begroeide wielen daar nog aanwezigblijkt. Op een oud kaartje van de polders van Sint-Annaland wordt de uiterste en nog meest diepe kolk, //de Sint-Maartensweel"

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 127