127 Zooals dus reeds uit het slot van het voorgaande kan worden opgemerkt, is de plaats van de uitwatering van dezen polder niet altijd geweestwaar wij haar thans aantreffen en zulks was ook wel te vermoedendaar de Noordpolder ten allen tijde zelf te veel met zijne suatie te kampen hadom ook nog het hemelwater van eene andere bedijking op te nemen. Van den aanvang der bedijking af, loosde het Uiterste- Nieuwland uit op den Halseene der geulenwelke het land van Sint-Maartensdijk scheidde van het eiland Stavenisse. Het is uit de tegenwoordige rigting der watergangen en uit de ingezonken dijksbeloopen tegenover de haaks op den dijk ge graven sloot in den polder Stavenisse nog duidelijk zigtbaar, waar de zeesluis gelegen heeft. Daar de Hals op het laatst der 16e eeuw evenwel zeer aan verzanding leed liet de suatie ook van dezen polder destijds veel te wenschen over. Jaarlijks moesteven als bij de waterlossing van den Noordpolderde buitenkil eenige malen worden uitgemoldj" doch ondanks deze verrigting en in weerwil van de dagelijksche schuring met de hier buitendijks aangelegde spuiwerkenkon het binnenwater maar niet op voldoende wijze worden afgevoerd. Daar 's polders bodem hoog ligthad het bouwland hier wel nooit zooveel last van den onvoldoenden afloop van het water, dan in de overige poldersdocli de lagere gedeelten en inzonderheid de ingepolderde kreken waren toch geregeld niet tot bebouwing of beweiding geschikten van daar, dat eindelijk naar eene andere waterlossing werd uitgezien. Bij de bedijking van den polder Stavenisse, in 1599 is de zeesluis waarschijnlijk gedigtdoch de afloop van het water daardoor moet reeds vroeger bijna geheel zijn gestremd geweest, wijl in 1595, en dus nog vóór de bedijking der aangrenzende gronden had plaats gegrepen, //het Geuzengat," waardoor de polder ook tegen woordig loostbestond. Met de polders NoordMiddelland en Oudeland heeft deze dijkage nu eene gemeenschappelijke bemaling en suatie.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 139