131
tijds daarvoor zelfs 1000 Vlaamsch opbrengen wanneer de
prinsals eigenaar van de in den polder gelegen vroonlanden
en tiendeninsgelijks zoodanige som tot die verbetering geliefde
bij te dragen Het schijnt dat van die zijde daartegen beden
king bestondwant het blijkt nietdat destijds eenige on
derstand werd verleend. De beoogde verbetering kwam alzoo
niet tot stand, en door den storm van 22 September 1671 was
de toestand van den dijk zoodanig verergerddat ingelanden
besloten den polder te verlaten. De prins, met het voornemen
van ingelanden bekend gemaakt, zond zijnen raadsheer Johan
van Vrijberghe om hen van hun noodlottig besluit af te
brengen. Op eene vergaderingdie op den 27 April 1672
was belegd, wees deze raadsheer geïnterresseerdenop het
belang in liet behoud van den polderzoo voor de stadde
haven als de achterlanden j" hij gaf hun bovendien te kennen
dat zijingevolge den brief van uitgifteverpligt waren hun
nen zeedijk in behoorlijk goeden staat te onderhouden x). Hier
tegen nu werd aangevoerddat voor het herstel van den ver-
loopen dijk te veel geld zou worden gevorderden dat men
bij den eerstvolgenden storm weder gevaar liep alles te verlie
zen. De dijk toch lag te steil; weshalve eene buitenverzwaring,
gepaard met eene overhaling, noodzakelijk zon zijn, Voor een
en ander werd wel eene uitgaaf van f 100 per gemetof
van nagenoeg 17,800 noodig geacht, en dit nu ging, bij
de reeds zoo zware onkosten aan het gewone onderhoud ver
bonden hunne krachten verre te boven 2). Men was evenwel
bereid 8 a 10 Vlaamsch per gemet op te brengen wanneer
ingelanden van de achter gelegen poldersdie bij het voort
bestaan van deze bedijking toch zoo veel belang hadden het
ontbrekende zouden contribueerenof wel eene //redelijke"
subsidie wilden verstrekken. De raadsheer was met dit aanbod
zeer wel te vreden en wendde pogingen aan om van de inge-
1) Archief der polders van Sint-Maartensdijk.
2) Ibid.