138
ten opzigte van de te velde staande vruchten Zijne hoogheid
behield ingeval de polder werd verlaten, zijne volkomene"
vrijheid om uit de opbrengst der vruchten de noodige voorzie-
ningskosten voor den zeedijk te bestrijdenof wel om daar
over in het belang der gewezen eigenaren te beschikken a).
Op den 23 Mei 1672 deed de dijkgraaf daarop ingelanden
vergaderen en stelde hen met een en ander in kennis. De
vergaderden gaven 't bestuur last aan 's prinsen raad schriftelijk
te berigtendat het contract van indijking, waarop alsnu
weder gewezen washun slechts sedert korten tijd bekend
was geweestzij gaven voor dat zij altijd hooge dijkgeschoten
vaak zelfs boven hun vermogenhadden opgebrag'tom in het
onderhoud van den polder te voorzien 2). De zeedijk was ook
altijd in vrij goeden staat geweest, zooals was gebleken uit
den toestand vóór den laatsten storm. Aan het contract van
indijking was daarentegen van de zijde van den polder Oude
land nooit voldaandaar deze dijkage niet had bijgedragen in
het onderhoud der hoofden buitendijks. Zij wenschten dat door
tusschenkomst van zijne hoogheid deze //achterpolder" alsnu
die penningen tot herstel hunner zeewering mogte verstrekken
welke hij tot onderhoud der hoofden of oeverwerken verzuimd
had bij le dragen. Voorts verlangden zijdat de prins afstand
zoude doen van zijne gewone inkomsten van de tienden in den
Achter- en Middelhoekopdat de eigenaars of gebruikers van
die landen des te beter in staat zouden zijnden zeedijk naar
behooren te helpen onderhouden. Dit verzoek meende men
kon wel worden ingewilligdomdat wanneer dit gedeelte des
polders werd buitengedijktwaarvan toch reeds sprake was
geweest, zijne hoogheid niet alleen zijne inkomsten der tien
den maar ook zijne landen zelfs zou komen te verliezen. Bene
afsnijding van een gedeelte van deze bedijking werd bovendien
ontraden als zijnde juist het te verlaten deel //een notabel"' hoofd
Archief der polders vau Sint-Maartensdijk.
2) Ibid.