135 het tegendeelwel degelijk heeft deze achterliggende polder eertijds zijn aandeel in de kosten van 't onderhoud van eenen dam, die over 't strand van den Schenkeldijk van de Groote tot aan het gors van de Kleine-Muije was aangelegdgedragen. Of die bijdrage echter geregeld heeft plaats gehaddan wel of zij slechts tijdelijk is verleendkan bij gemis aan meer beschei den niet worden uitgemaaktook is niet gebleken wanneer en om welke redenen van wege het Oudeland later niets meer tot instandhouding van hoofden en dammen is verstrekt. Alleen kan men nagaan, dat, daar men reeds in 1672 meenen kon dat door den achterliggenden polder daarvoor nooit iets was verleenddie bijdrage toen reeds overlang niet meer moet zijn betaald. In den zomer van 1672 werden in afwachting van nader te nemen besluiten aan den grootelijks beschadigden zeedijk nog enkele werken uitgevoerdhet daarvoor opgebragte geschot be droeg zelfs nog f 4,50 per gemet. Het kan evenwel niet wor den gezegd, of die omslag vrijwillig, dan wel op aandrang van hoogerhand, is opgebragt. Dan, hoe het zij, van het verlaten van den polder was op dat oogenblik toch weder geene sprake. Op den 4 Maart des volgenden jaars ontving men nader berigtnopens den stand van zaken; de heer van Vrijberghe schreefdat de prins den bedenkelijken toestand van den polder, en het gevaar, dat uit eene "inundatie" van dien voor de "achterlanden" zou voortvloeijenhad medegedeeld aan de Staten van Zeeland die kort daarop berigttendat bij het doen der landsrekening" eenige leden uit hun midden zouden worden afgevaardigdom met ingelanden en met die van 's prinsen raad een en ander betreffende deze dijkage in oogenschouw te nemen. Dit gebeurdeen na den afloop der rekening werd zelfs een schriftelijk voorstel geformuleerdwaar naar de herstelling van den dijk en de bijdragen van de ach terliggende polders zouden worden geregeld. Dit voorstelin handen gesteld van eene commissiezou toegelichtaan den prins worden overhandigd.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 147