139
Het dijksbestuur stelde ingelanden en de beheerders van
's prinsen domeinen met het antwoord der Staten spoedig in
kennisen met het lot des polders begaanverzocht het dien
toch niet te verlaten; het gaf voor, dat het daarvoor gelegen
strand dagelijks aanwiesterwijl de zeedijk nog geenszins in zoo
vervallen toestand verkeerde of hij wasook met aanwending
van matige kosten nog wel in goeden staat te brengen. Op
dit schrijven kwam geen berigtwaarom het later nog tweemaal
werd herhaald, in het laatste onder opmerking, dat, wanneer
in het onderhoud des polders niet meer werd voorzien de
daar tegenover liggende binnendijk van den polder Oudeland
die zeer n uitgeredenwas nog vóór den aanstaanden winter
behoorde te worden verhoogd.
Overeenkomstig het verlangen van het dijksbestuur besloot
men eindelijk den ongelukkigen polder niet te verlaten doch
's prinsen raadsheeren verklaarden meteen, het beheer er van
alsnu op zich te nemen zooals ook werkelijk gebeurde. Sedert
dien tijd wordt weinig omtrent de verdere geschiedenis meer aan
getroffen het is evenwel zekerdat ondanks de zware opoffe
ringen van den kant der eigenaars, ook later deze gronden
niet te behouden zouden zijn geweestzoo niet de Staten van
dit gewest, deze calamiteuse bedijking krachtdadig hadden blijven
ondersteunenaanvankelijk door bijna onafgebroken remissiën
van belasting en later door ruime bijdragen.
Danniettegenstaande deze tegemoetkomingbleef de polder
toch niet geheel van rampen verschoond. Op den 15 Januarij
1808 stroomde het zeewater andermaal over eene lengte van
330 Rijnlandsche roeden ter hoogte van één voet over den
dijk; een groot gedeelte van het gezaai schoot daardoor onder
water, terwijl de zeewering bij die gelegenheid mede zoozeer
werd beschadigddat eene uitgaaf van f 5,932 tot herstel
daarvan noodig was.
Niet zoo nadeelig was de vloed van 1825 voor deze bedijking
wel leed zij daardoor ook nog eenig nadeelmaar in vergelijk
met andere polders was het geldelijk bedrag der schade toch matig.