145
de dijken toegebragtwas evenwel gering daar deze niet wa
ren doorgebroken. Grooter was echter het nadeeldat aan
'fc gezaai door het zoute water was veroorzaakt.
Op den 17 November 1775 toen het zeewater door eenen
woedenden storm wederom tot eene ongekende hoogte werd
opgestuwdvloeide de polder over den Houwerdijk ter diepte
van één voet weder onder. De schade aan de vvaterkeeringen
ontstaanwas evenwel ook toen geringuithoofde de dijk
ook bij de zwaarste overstortingniet was bezweken. Erger
was het daarentegen bij den stormvloed van 15 Januarij 1808
gesteld 5 toen door de overvloei]ing eene doorbraak was ontstaan
kort bij den Yeerwegvan ongeveer 18 Rijnlandsche roeden
lang en 20 dito voet diep. De instrooming van het water door
deze opening was zoo sterk dat een vaartuighetwelk daar
tegenover lag vastgemeerdvan voor zijne touwen dreef en
door den vloed werd gesleurd tot tegen den dijk van den pol
der Oudeland. Behalve de aan vruchten en landen toegebragte
schadedie moeijelijk te berekenen is kwam deze ramp den
polder op f 2500 te staan.
Even als na den vorigen vloed werden ook nu de dijken
verhoogddoch de genomen voorzorgen waren niet vol
doende om in het toekomende dergelijke noodlottige gebeur
tenissen te voorkomen. Reeds door den daarop gevolgden storm
vloed van 1825 werd de polder dan ook weder in het bijzon
der getroffen het waterandermaal tot eene ongekende hoogte
opgezweeptgolfde daarbij met zooveel geweld over den dijk
dat weldra vijf doorbraken daarin ontstonden. Hij stak alzoo
andermaal het hoofd onder water en daar ook de binnendijk
tegenover den Pluimpot bezweek, rolden de golven door tot
tegen den zeedijk van het waterschap Sint-Annaland. De
schade aan de zeeweringen toegebragtwas groot, vooral wan
neer deze wordt beschouwd in betrekking tot de geringe opper
vlakte des polders. Dan hoe ook gedruktingelanden bestre
den met nieuwen moed de zeeen ontrukten der golven ander
maal hare prooidoor den polder weder te herdijken.
Archief IVe dl., 2e st. 10