164
Zware kleiin stede van zavelgrondmaakt thans den bodem
van Stavenisse uiten geene stroomen scheiden het land nu
meer van de andere bedijkte grouden af; hetgeen de zee dus
eertijds op zoo gevoelige wijze onzen voorouders ontnamwerd
door een later geslacht alzoo merkelijk uitgebreid en verbeterd
weder op haar veroverd.
Margarethapolder. De gorsenwaaruit de Margaretha-
polder is gevormd lagen ter wederzijde van het bij de inpol
dering van Stavenisse nog open gebleven vak der Kamer. De
gedeeltelijke buitendijking van dit water was noodig geweest
want het had in 1599 hier nog zoodanige afmeting, dat het
alstoen niet raadzaam was geachthet met zijne zandachtige
oevers in de dijkage van Stavenisse op te nemen. Na de meer
binnenwaartsche afsluiting van dien stroom kon het evenwel niet
andersof het voor eb en vloed open gebleven stuk moest
spoedig verzanden en het daar langs gelegen schor in omvang
toenemen. Het verloop was zelfs snel, want reeds in het be
gin der 17e eeuw was het //Oude gat," zooals men 't in de
omwandeling noemdeniet meer voor vaartuigen van middel
matige grootte bevaarbaar; het werd, daar het na de bedijking
van den polder Stavenisse ook als haven werd gebruiktver
diept doch de aanslibbing ging voort en ook de aanliggende
schorren namen zeer in hoogte toe.
In 1656 werden de gorsen ter wederzijde van het Oude gat
geschikt bevonden tot inpoldering en de bedijking greep alstoen
plaats door jhr. Jeeonimus van Trui, van Serooskeeke
door het opwerken eener waterkeering van ongeveer 2575 meter
lang 1). Het westelijke dijkvak nam eenen aanvang aan den
dijk van den polder Stavenisseeven beoosten de sluis en liep
in schier evenwijdige rigting met de zeewering aan de overzijde
der tegenwoordige haven tot aan het Keeten langs liet Keeten
Inventaris van het Oud archief der provincie Zeelanddeel I, pag. 41
of Schepenenboek van Stavenisse op het jaar 1656.