165
liep de dijk in bijna noordoostelijke rigting door en haaks op
dit gedeelte strekte hij verder in zuidelijke strekking tot aan
den dijk van Oud-Kempenshofstede. Het eerste dijkvak langs
de haven, is nog geheel aanwezig; doch van de beide andere
gedeelten zijn belangrijke stukken door den aanval der stroo
men verloren geraakt.
De dijk aan den westkant was noodig, omdat bij de inpol
dering der oude haven in eene nieuwe gemeenschap met de
zee moest worden voorzien. Het schijnt evenwel niet de be
doeling te zijn geweestde bedijking op die wijze uit te voe
ren want de gelegde waterkeering langs het Keeten sloot aan
vankelijk aan den Westhavendijk aan. De westelijke dijk dan
werd op zoodanigen afstand van den dijk van Stavenisse op
geworpen dat tusschen deze twee waterkeeringen ineene
geschikte, nieuwe haven kon worden aangelegd. Alvorens echter
met de graving daarvan werd begonnen eischte de bedijker
dat de dijkage van Stavenisse in de kosten er van en in die
tot het aanbrengen der noodige spuiwerken zou helpen voorzien.
De polder Stavenisse droeg daarop f 600 bij tot uitvoering
der havenwerkenonder voorwaarde echterdat de nieuwe
polder daarna met het onderhoud er van zou blijven belast. Dit
voorstel schijnt door den bedijker van den Margarethapolder
niet te zijn aangenomen want juist het tegendeel had latei-
plaats; de nieuwe dijkage droeg voor het onderhoud der haven
en spuiwerken steeds aan den polder Stavenisse in evenredigheid
van hare grootte bij.
Volgens bet octrooi van bedijking was voor de in te polderen
gronden vrijdom verkregen van alle Statenlasten voor den tijd
van negen jaarterwijl zij in de eerste twintig jaar ook niet
door het hellen van tienden zouden worden bezwaard 1).
De bedijkingswerkeu waren reeds in den nazomer van 1656
afgeloopen doch de nieuwe polder werd eerst in 165S bezaaid.
Vroeger werden de binnendijks gebragte gronden meestal en-
Schepenenboek van Stavenisse op het jaar 1657.