168 ter is dan in den voormaligen uitloop der Kamerdoch tegen de sterke schuring van liet ondertusschen al dieper en dieper wordende vaarwater ook niet bestand was, Op den 4 April 1863 had hier dan ook een val plaats tusschen depeil- raaijen XXYI en XXVIII en op den 28 Julij 1871 ontstond er eentusschen de peilraaijen XXV en XXVIIwaardoor een stuk van de Westhavennol en eene beduidende strook van den voorgrond tot in de monding der Haven verloren ging. Ook op het oostelijke eind van den polder bleek de stroom nog steeds nadeelig te werken; want op den 19 Junij 1872 werd de dijkage ook daar weder door eenen val aan den kop van de Oostnol getroffen; een stuk van een' in peilraai XLIX ge- maakten dam en een stuk van den voet der rijs werken stortte daardoor voor immer in de diepte. Verbazend groote sommen werden tot behoud van dezen en den Stavenissepolder dus te koste gelegd; alleen van 1830 tot en met 1878 het jaar waarin ook de bezinkingen van 1850 en 1853 ten deele zijn herbestort, werd, zoo aan inlaagdijken als aan zink- en stortwerken, voor beide nu vereenigde bedij kingen, nagenoeg f 706,000 besteed. De zeedijkwaarmede de Margarethapolder thans wordt be schut, is 2545 meter lang. Hij is op het waterbeloop schier over de gansche lengte met steenglooijingwerken bekleed en zijne gemiddelde hoogte bedraagt 4,67 meter boven A. P. of 3,30 meter boven de 0 der peilschaal aan de zeesluis. Tot voorziening van den vrij steileu oever is in 1859 ook een onder- zeesclie dam in peilraai XXXII gestortop een zinkstuk van 155 meter lengte en 40 meter breedte. Ook aan of op den onderzeeschen oever van den polder Stavenisse zijn alstoen twee zoodanige kostbare dammenin de peilraaijen V en XIX door steenbestorting aangelegdde eene in eerstgemelde raai op een zinkstuklang 110 meter en breed 40 meterde andere in raai XIX op een dergelijk stuk van 170 meter bij 40 meter.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 184