14 bleek dat. de toestand ook daar zelfs het ergste deed vreezen. De dijkgraaf, M, Franse werd naar Middelburg gedepu teerd," om de Staten met het steeds naderend gevaar in kennis te stellen, en tevens om vergunning en '/subsidie" te verzoeken voor het leggen van een nieuwen inlaagdijkbe ginnende aan de watering van Poortvliet en sluitende aan dien in 1555 gelegd. Dit verzoek werd eenige jaren achtereen her haald doch het schijnt dat men welligt tengevolge der tijds omstandighedende verlangde subsidie niet heeft kunnen ver- leenen. De inlaagdijk kwam alzoo niet tot standschoon bij elke opvolgende peiling eene meer gevaarlijke gesteldheid van den oever werd waargenomen. In 1638 vonden de Staten het geraden, den toestand der watering door twee leden hunner vergadering te doen onderzoeken doch de zoo zeer verlangde ondersteuningzonder welke in dien tijd zeker geen dijk van bijna 2100 meter lengte kon opgeworpen worden bleef ook daarop achterwege. Eindelijk schijnt men van het aanwenden van verdere pogingen ter verkrijging van den ver zochten onderstand te hebben afgezien want in de polderreke ningen komen geene uitgaven wegens gedane reizen naar Mid delburg voor dat doel meer voor Hoe het ondertusschen met den oever geschapen stond, bleek vooral in 1641, toen een zeer groote val vóór //den Verbrande man," een punt vóór de in 1604 gestichte redoute op den dijk tusschen Klaas van Steelandpolder en Scherpenisseontstondop den 29 Maart 1643 had men te dezer plaatse wederom zoodanig ongeval terwijl ook de meer westelijke oevervakken daarmede besten dig werden bedreigd. Over eene zeer groote lengte was zelfs het diep tot onder den teen des dijks doorgedrongen zoodat bij elke verdere afbrokkeling de zeewering gevaar liep in den stroom te verzinken. Zoodanig nu was de gesteldheid der wateringtoen op 30 Januarij 1645 de dijk door een feilen storm werd bestookt; Register van rekeningen der watering.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 20