Breedevlietpolder. Bij de inpoldering van Anna-Vosdijk en het Oudeland waszooals wij zagende Breede vliet nog een stroom wiens afdamming men niet raadzaam vond te onder nemen. Kort na het ontstaan van de daar langs gevormde polders, schijnt dit water echter zoo zeer te zijn verzand, dat men reeds in het begin der 16e eeuw op zijne afdamming be dacht was. Eene inpoldering bleef dan ook niet lang uit want in 1510 verleende keizer Maximiliaan octrooi tot afslui ting van den Breeden vliet 1); doch het blijkt, dat de daarbij verkregen polder kort daarna is verloren gegaan. Als vaar water kon de vroeger breededoch nu reeds tot eene gewone schorkreek vernaauwde stroom toch niet meer gebruikt worden en op de hoogte, waar de daarin vallende getijen elkander ontmoettenwas zelfs een overtogt te voet bij laagwater mogelijk. Ook de gronden aan of op zijne voormalige oevers gelegen waren ondertusschen geheel in rijpe gorsen veranderd en eene geheele afsluiting kon alzoo weder spoedig worden verwacht. Een nieuw aanzoek tot inpoldering schijnt in 1523 te hebben plaats gehad want in dat jaar toch gaf Eilips van Bouröondië 2) //consent" tot indijking; dan of alstoen eene afsluiting van den stroom heeft plaats gehadis onzeker en ingeval inpoldering is gevolgd dan was de daarbij verkregen dijkage even zoo rampspoedig als de eerste want in 1546 lag de Breede vliet weder open 3). Dit laatste blijkt uit een door ingelanden van de polders Anna-Vosdijk en Oudeland aan den keizer gerigt schrijven waarin onder andere werd te ken- 197 van de andere bedijkingen gescheiden Zijne grootte bedraagt, maar 12,3200 hectaren schothaar- of dijkersland, bestaande uit middelmatig zware klei en bij een bezit van 6 hectaren is men ingeland. 1) Octrooi van 10 Maart 1510. Archief der Polders. 3) Provinciaal archief. 3) Smallicgange. Kroniek van Zeelandfolio 751.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 217