214
zoodanig gering vermogen dat zij niet eens tot paalscheiding
werd gesteld. Ook enkele van deze uitgangen werden boven
dien nog gesloten en ten laatste bleven slechts eenige zeer on
diepe kreken't vlakke 'Maarloo en de Greveninge voor de
gemeenschap met de zee open. Het niet aanwezig zijn dus van
geschikte kanalen voor toe- en afvoerwas oorzaak dat het
van alle kanten naar deze kom toezakkende hemelwater eeuwen
achtereen den lagen bodem bedekte. Eersttoen de open
gebleven geulen dieper werden en het zeewater meer onbelem
merd kon toe- en afvloeijen kwam daarin verandering; van
lieverlede greep alstoen langs de kusten eene meer regel
matige afzetting van slibben plaats en van tijd tot tijd wer
den min of meer belangrijke oppervlakten aan het water ont
trokken en in vruchtbare landouwen herschapen. Aan deze
zijde waren het in de eerste plaats de noordelijke polders van
Tholen en al de polders van Oud-Vosmeer en Sint-Annaland
aan den oostkant, de aangespoelde gronden van Steenbergen
en Nieuw-Vosmeer en aan den noordkant schier al de polders
van Overflakkeedie op deze binnenzee werden veroverd.
Het is uit de strekking en aansluiting der dijken duidelijk
te zien dat de polder Oud-Vossemeer het eerst is ingedijkt
daarna is de Kerke- of Slabbecoornpolder aangewonnen en na
deze zijn weder blijkens de hoeken, waaronder de voormalige
zeeweringen aan elkander sluiten achtereenvolgens Oud-Kijkuit
Leguit en Vogelsang bedijkt. De Hikkepolder kan vóór Leguit
zijn ingedijktdoch in elk geval is hijals aandijking tegen
den Kerkepolderveel later dan deze aangewonnen.
Het is opmerkelijkhoe ook hier de aanslibbing zich gere
geld van het zuiden naar het noorden heeft uitgebreideen
verschijnsel hetwelk zich reeds voordeed vóór de vorming der
polders van Oud-Vosmeer bij de in noordelijke strekking ver
kregen aanwinsten aan den noordkant van het oude Schakerloo.
Dan het is reeds vroeger gezegdniet alleen hiermaar schier
overal wordt die gang van aanwas waargenomen en zelfs daar,