252
Of de polder door den stormvloed van 1530 is doorgebroken
is niet met zekerheid bekendalleen vindt men aangeteekend
dat alstoen vijf van de destijds bestaande dijkages zijn overstroomd.
Het is wel waarschijnlijk dat ook deze polder onder dit getal
is begrepen geweest, wijl nog twee groote kolken langs den
binnenkant van den dijk worden aangetroffenwaarvan eene
reeds lang vóór 1682 bestond. Evenmin weten wij of de
polder door den stormvloed van 1570, is ondergevloeiddan
wel of zijne zeeweringen daardoor zwaar zijn beschadigd. In
het polderarchief zijn geene oudere bescheiden op deze gronden
betrekking hebbende, voorhanden, dan van de L7e eeuw, en
buiten deze vinden wij niets omtrent de uitwerkselen van stor
men aan deze polders vermeld.
Beter kent men de rampendoor den stormvloed van 26
Januarij 1682 ook hier veroorzaakt. Door dien noodlottigen
vloeddie hoofdzakelijk in deze streken zoo ontzaggelijk veel
onheilen heeft aangerigt, brak deze bedijking, even bezui
den het puntwaar zij vroeger was bezweken door. Het in
stortende water woelde den grond tot eene aanmerkelijke diepte
uit en de waterkeering spoelde over eene lengte van omtrent
wel 30 Putsche roeden of over ruim 122 meter weg. De
ramp was evenwel spoedig geheeldwant de ringdijk buiten
om de ontstane wiel opgeworpen kwam zonder eenige vertra
ging tot stand en vorderde in vergelijk met andere dusdanige
ongevallen maar betrekkelijk zware uitgaven. De afsluitings
kade, lang 35 roeden, werd tot zeedijk verzwaard en kwam
slechts op 116 13 C 4 3, Vlaamsch te staan doch tot verbe
tering van den geheelen dijk moest nog ruim 206 Vlaamsch
worden besteed x). Tot dekking dezer uitgaven was een geschot
van 2 Vlaamsch per gemet omgeslagenhet ontbrekende was
verkregen door eene leening.
Dit is de eenige doorbraak in den zeedijk die na die van
1530 of 1570 heeft plaats gehad; de later gevolgde overstroo-
Archief der polders van Oud-Vosmeer.