270
langrijk waren de uitgaven die voor de digting der dijkbreuken
moesten besteed worden en daarbij kwam het verlies van bet
gezaai in een te ver gevorderd saizoen om ook in den daar-
opvolgenden zomer nog eenige andere gewassen te kunnen telen.
Wel werd de dijk van den polder West-Vrijberghe doorge
stoken tot ontlasting van het waterwel werd ook de zeedijk
in betrekkelijk korten tijd gedigt, doch het liep maanden
aanalvorens binnendijks in den te weeken grond iets in
't belang van landbouw kon worden verrigt.
Voor de beversching van den polder was een omslag of
dijkgeschot van 9 I 5 fi Vlaamsch per gemet noodig geweest,
terwijl 's jaars te vorenzoo tot voorziening als herstel van
schade aan den dijk nog ruim 440 Vlaamsch was besteed.
Kort na deze treurige gebeurtenis verkregen ingelanden ver
lenging van de in het octrooi verleende vrijdommen van den
CC penning op de lauden en gehouwenen van de twee
schellingen op de bezaaide gemeten voor den tijd van veertien
jaarde vrijdom van den CC penning op de tienden werd
nog over zeven volgende jaren toegestaan. Ook werd bij reso
lutie der Staten van 10 November 1753 aan de ingelanden
in //eeuwige erfpacht" uitgegeven het honderdste gemet der
ingedijkte gronden bedragende eene oppervlakte van 1 gemet
47 roeden voor eene rente van 1 14 8 h Vlaamsch of
voor f 10,40 van onze munt.
Ook door den stormvloed van 1808 is deze polder zwaar
getroffen. In den dijk spoelden vijf openingen waarvan de
beide eerste elk 15, de derde 6, de vierde 40 en de vijfde
10 roeden lang was. In het geheel was alzoo eene lengte dijk
van 86 Rijnlandsche roeden of van 324 meter weggeslagen
waardoor de polder geheel onder water vloeide en het vooruitzigt
van den landbouwer weder voor eenige jaren werd verijdeld.
Later is deze bedijking niet meer door stormen geteisterd.
Bij het meer verlanden der Krabbekreek brak van lieverlede
ook een meer gunstige toestand voor de waterkeering aan
doch eene zeer gelukkige gebeurtenis voor dezen polder greep