371 eindelijk plaats door de bedijking van den Hollarepolderals waardoor alle onderbond aan zijnen voormaligen zeedijk verviel. De buitendijk, thans binnendijk, die in 1763 nog over 379| roede belangrijk is verhoogd, ligt thans 3,50 meter bo llet maaiveld van den polder verheven. Zijn buitenbeloop, in hetwelk nog allerwegen de blijken van vroegere grond verliezen voorhanden zijnligt onder eene schuinte van 2£ maal de hoogte tot basishet binnenbeloop heeft eene helling van 11 op 1. Alzoo niet meer aan zee liggendehebben de grondeigenaars ook niet meer dan voor de kosten van beheer en van de instandhouding en het onderhoud der uitwatering te zorgen. Wat het laatste, de uitwatering betreft, reeds den 13 April 1747 werd deswege met het bestuur der polders van Oud- Vosmeer overeengekomen om de dijkage in den achterliggen - den polder te doen uitwateren tegen eene jaarlijksche vergoe ding van 4 Vlaamsch per gemet. Ook tegenwoordig heeft de polderdie nu ook het water der beide voorgaande bedij kingen ontvangtzijne waterlossing op den Hikkepolder daarvoor wordt thans in het geheel 28,10 betaald, doch daarvan komt maar 20,35 ten bate der drie zoogenaamde groote polders van Oud-Vosmeer het overige ad 7,75 wordt genoten door ambachtsgeregtigden dier heerlijkheid. De polders Oost- en West Vrijberghe dragen, ingevolge //contracten" van 3 April 1750 en van 19 April 1849 gezamenlijk f 36,73 voor hunne waterlossing aan Nieuw-Vrijberghe bij, lleeds bij het doen van de rekening der bedijkingswerken verkreeg de polder een bestuur, hetwelk bestond uit den dijkgraaf, Cheistoffei, Gaeswijck en de drie gezworenenP. Fat soen J. Isakse en M. van dek Kloet, van welke laatsten de twee eerstgenoemden door ambachtsheeren van Vrijberghe en de laatste door die van Oud-Vosmeer was aangesteld. De dijkgraaf was tevens ontvanger-griffierdoch later is zulks ver-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 293