276
groeide gedeelte, in 1742 nog slechts 300 meter breed, had
omstreeks de helft dezer eeuw reeds zoodanigen omvangdat
het ter bedijking werd geschikt geacht. Reeds in 1850 greep
dan ook in zooverre inpoldering plaatsdat rond den zoom
van dit open eilandje eene zomerkade werd opgeworpen van
2 meter boven volzee. Hiermede beoogde men den grond te
gen overstrooming door de zomervloeden te beveiligen en het
alzoo voor beweiding meer geschikt te maken. Dan hoe vlak
het binnenbeloop der ringkade ook was aangelegd, toch bleek
de op die wijze bewerkte insluiting niet bestand te zijn tegen
het geweld van 't overstortende water bij stormvloeden. Her
haaldelijk hadden doorbraken plaats, lang vóór dat de binnen
vlakte was gevuld en de omkade grond leverde alzoo zelfs geene
veilige beweidingmaar wel een duur of kostbaar onderhoud
op. Reeds in 1852 werd besloten de zomerkade tot zeedijks
hoogte op te werken en de te vormen dijkage aan den Hol-
larepolder te doen aansluiten. Langs den zuidelijken kant van
het gors werd dus nu geen dijk gelegdmaar de aanwezige
kade langs het Stinkgat opgeworpen werd geslecht en den
oostelijken en westelijken dijk sloot de geul die de strekking
der vorige bedijking nog grootelijks had bepaaldaf. Door
deze wijze van handelen werd niet alleen het leggen van een
belangrijk gedeelte zeedijk gespaardmaar de binnendijks val
lende oppervlakte was ook grooter en wat een niet gering
te achten voordeel was, de polder verkreeg daardoor verbinding
met den vasten wal.
De lengte van den opgeworpen dijk bedroeg 2485 meter
hij omsloot 108,7714 hectaren vruchtbaren kleigrond; doch
daarvan kwamen slechts 95,0402 hectaren ten voordeele der
bedijkers. De overige oppervlaktegrootendeels uitmakende
den bodem van het voormalige Stinkgat behoorde ambachtsge-
regtigden van Oud-Vosmeer en Vrijberghe toe en dezen erlang
den er bedijking van door het geven van vergunning tot aan
sluiting van de nieuwe bedijking aan hunnen polder.
De gemiddelde hoogte van den dijk bedraagt 3,54 meter