•290 zijn opgeworpen geweest; dan, hoe het hiermede gelegen zij, zij wijzen in elk geval op lang vervlogen toestanden en hebben daarom nog altijd iets aantrekkelijks. In den polder zijn geene sporen van dijken op te merken; wes halve de gorsen waaruit hij is gevormdook niet bij gedeelten maar op eens in hunne geheele uitgestrektheid zijn ontgonnen. Vooral met het oog op deze omstandigheid is men geneigd aan deze gronden eenen minder hoogen ouderdom toe te kennen dan aan die van Scherpenisse en Poortvliet, die slechts stuks gewijze aan de wateren zijn onttrokken. Dan, Schakerloo is oud en komt vroeg en zelfs veelvuldig in geschrifte voor. Het bedijkte of oubedijkte land behoorde niet tot dit gewest want de Strieneaan deze zijde er van was oudtijds de grens scheiding tusschen Zeeland en Brabant en tegelijk ook tusschen de bisdommen van Utrecht en Luik. In 1212 verkreeg Godevaartheer van Breda, van hertog Hendrik van Brabant, wiens leenheer hij was, onder andere goederen ook de helft in de heerlijkheid Schakerloo. Sinds eenige jaren hadden echter de Hollandsche graven eenig regt op het land van Bredawaartoe Schakerloo behoordevoorge wend; doch in 1203 had graaf Dirk VII, zijn regt daarop ten behoeve van den hertog afgestaan x). Kort daarna, in 1220, werd graaf Wit.lem van Holland, evenwel met de andere helft in dit ambacht verlijdonder bedinghet verkregen goed immer te beschouwen, als een leen van den hertog3). Zoodra echter de helft dezer gronden als een leengoed aan de Hollandsche graven gekomen was, zochten deze daarin ook vaste eigendommen te verkrijgen. Zoo kocht graaf Fi.oris IVin 1229 daarin eenig land en in 1231 nam hij van de kerk van //Roden1'' in erfpachtal wat deze stichting in het ambacht bezatvoor eene jaarlijksehe rente van 4 Vlaamsch 3). Van Goor, Beschrijving van Breda, pag. 15. 3) Boxhorn deel 1, pag. 76. 3) F. van Mieris Groot charterboekdeel Ifolio 204 en 208.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 314