301
kleed, en deze, van hoogst eenvoudigen aard, dikwijls door
het geweld der stormen bezweken. In 1760 moest daarom
weder f 7500 onder verband des polders worden opgenomen;
terwijl vier jaar later eene nieuwe leening van 750 Vlaamsch
werd aangegaan 1).
Yeel deden de Staten tegenover zulk eenen toestand; want
in 1764 verkregen ingelanden een «subsidie octrooi" van
300 Vlaamsch voor twaalf achtereenvolgende jaren; in 1770
volgde eene nieuwe bijdrage boven het reeds toegestane van
300 voor den tijd van zes achtereenvolgende jaren en in
1777 toen beide octrooijen stonden te eindigen, werd opnieuw
eene bijdrage van 300 voor tien achtereenvolgende jaren
toegezegd.
Twee zaken vallen ten opzigte van dezen polder nog op te
merken vooreerst: door hoeveel rampen de dijkage in vroegere
en latere eeuwen werd getroffen nooit is de waterkeering
door gevaarlijke grondbraken of vallen geteisterd de schade
door de stormen aan den zeedijk veroorzaaktwas altijd het
gevolg van eenen gebrekkigen toestand van dientegenover
eenen zoo grooten zeeboezem, als na 1530 was ontstaan. Niet
toch de stormen waren toenmaals hevigerdan tegenwoordig
maar de zeeweringen waren zwakker, dan die achter welke wij
thans onze woonplaatsen hebben gevestigd. Ten anderehoe
vaak de dijkage is overstroomdnimmer moest bij de her
bedijking eenig land aan de zee worden afgestaan; de van
tijd tot tijd plaats gehad hebbende vermindering van de inge
polderde grootte is dus niet veroorzaakt door afsnijdingen maar
was eenvoudig 't gevolg van vergraving tot verzwaring eii
aanheeling van den dijk. Met uitzondering van enkele geringe
wijzigingen door de onderscheidene verbeteringen van den dijk
veroorzaaktligt de polder nog daar voor onszooals hij reeds
in de grijze oudheid is bedijkt. De strijd met de wateren
Archief der polders van Tholen.