24 In 1856 en 1857 is met het oog op de steeds naderende diepte tegenover het dijkvak tusschen de peilraaijen XXI en XXVI, in het verlengde van den dijk van 1793, weder een nieuwe inlaagdijk gelegdlang met den Schenkeldijk naar den zeedijk 666 meter Deze inlaagdijk werd bij onderhandsche aanbesteding aangenomen voor f 31,000, terwijl voor onteige ning van 12,3715 hectaren land met enkele perceelen vruchten, nog nagenoeg eene uitgaaf van f 10,583 is noodig geweest 1). De nieuwe dijkdie bij den aanvang slechts eene hoogte ver kreeg van 1.80 meter boven gewoon hoog water en later zeer was nagezakt, is in 1876 door het daarop aanleggen eener kade verhoogd tot 2.60 meter boven dat peil. De kosten daarvan beliepen f 2688 zoodat tot op dit oogenblik aan dezen dijk reeds f 44,271 is te koste gelegd. Maar al te spoedig bleken de ook hier genomen voorzorgen noodzakelijk geweest te zijn want reeds op den 2 December 1861 ontstond een groote valwaarbij de Oostnol en een gedeelte van het zeebeloop van den Treurendijkgeheel in de diepte verdween en waardoor ook eene belangrijke over haling van den zeedijk, ter zijde van de aansluiting van den Schenkeldijknoodzakelijk was. Ook deze ramp eischte groote offers, In den winter van 1862 werd reeds 600 vierkante meter zinkstuk tot voorloopigeen in den daarop volgenden zomer nog 3985 vierkante meter zinkstuktot verdere voor ziening aangebragt. De uitvoeringskosten der werken tot ver dediging van den oever en de zeewering in en voor dezen val tot stand gebragtbeliepen eene som van f 20,749 2). Dat de stroom nog altijd den oever bleef aantasten blijkt uit het volgende. Op den 2 Maart 1865 ontstond eene oever- afschuiving bij de sluisof tusschen de peilraaijen XII en XV, en op denzelfden datum van het volgende jaar werd de watering aan den kop van de Westnol door dergelijk eene ramp 1) Archief der polders van Scherpenisse. 2) Ibid.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 32