308
Van grooten invloed is deze bedijking geweest op de daar
door afgedamde stroomen en de daaraan gelegen gronden. Zoo
wel de zuidelijke uitloop der Strieneals het noordelijke gedeelte
van den Vosvlietkwamen daardoor spoedig tot verloop, waar
door belangrijke aandijkingen werden voorbereid.
De dijken van den polder hebben tijdens zij door het water
werden bespoeld nog enkele malen van den golfslag te lijden
gehad. Tegenover den Dalem- en Nieuwlandpolder zijn zelfs
sporen van doorbraken aanwezig. Ook in den dijk voor Vrouw-
Belijapolder ligt eene wieldoch deze draagt meer blijken van
door eene latere, dan wel door eene vroegere overstrooming te
zijn veroorzaakt. De noordelijke dijk draagt bovendien het
uitzigt van onderscheidene malen te zijn verhoogd en hoofd
zakelijk schijnt dit het geval geweest te zijn tegenover den
polder Oud-Vossemeerwaar hijblijkens de tegenwoordige
afmetingenhet stevigst is. Niets is echter van het vroegere
dijkwezen van den polder of zijne eerste rampen bekend wes
halve deswege niets met eenige zekerheid kan worden vermeld.
Dit alleen kan worden opgemerkt, dat de polder nooit door de
schuring van den stroom is aangetast; want behalve langs de
Eendragtlagen voor zijne waterkeeringen overal min of meer
belangrijke gorsenen de bij zijne ontginning afgedamde stroo
men vormden langs de dijken geene andere bepaald nadeelige
uitwegen. De onheilen waarvan ook deze gronden uogtbans
niet verschoond blevenwaren dus uitsluitend of het gevolg
van eenen te lagen toestand van den dijk of van eene te ge
brekkige afscheiding van andere aan zee gelegen polders.
Dat reeds vroeg schade aan de dijkage is toegebragtis uit
het voorgaande gebleken doch de door het water veroorzaakte
rampen waren voorzeker het grootst in de 16e en 17e eeuw,
toen de zee allerwegen zulke geweldige inbreuken op onze kusten
heeft gemaakt.
Reeds in de beschrijving van den Schakerloopolder hebben
wij opgemerkt, dat de dijkages van Tholen in 1121 en 1425
zijn ondergevloeiduit het daarop betrekking hebbende stuk