311 oordeel voorzigtig zijnen ons voorgeslacht er volstrekt nog geen verwijt van maken dat deze reeds overlang noodzakelijk gebleken verbetering ten ontij de werd uitgevoerd, want bij der gelijke aangelegenheden moet op zoovele andere omstandigheden en toestanden worden gelet. Toen in 1613 de dijkage van Schakerloo zwaar werd geteis terd vloeide deze polder weder in; want ook de binnendijk langs het gehucht Oudeland was sinds lang ongeschikt eenig water te keeren. De schade bij die gelegenheid aan de zee weringen veroorzaakt, was echter van minder grooten omvang, dan bij den vorigen stormmaar het te velde staande gewas en het landwas daarentegen veel nadeel berokkend het eer ste was op de lage gedeelten schier geheel bedorvenhet laatste was op nieuw voor eene reeks van jaren van zijne vruchtbaarheid beroofd. Eene der grootste overstroomingendie den polder ooit heeft getroffen, was voorzeker die van 22 September 1671, weshalve wij bij deze eenige oogenblikken langer hebben te verwijlen. In dit voor den polder zoo rampspoedige jaar, had eene ver nieuwing van de Kommesluisplaatsen voor de uitvoering van dit werk was een vingerling of nooddijk opgeworpen. Door een zamenloop van omstandigheden was de voltooijing der sluis evenwel zoozeer vertraagddat bij het invallen van den storm de hoog opgestuwde wateren nog door den vingerling moesten worden gekeerd. Deze nuhoe doelmatig ook verdedigd be zweek, juist ten tijde van hoogwater, waardoor de vloed met een ontzaggelijk verval op de sluis en in den polder viel. Het geheele getimmertenog niet eens aangevuldstortte in elkander en dreef spoedig op de ingevloeide wateren rond, en op de plaats waar het gebouwd wasspoelde niet alleen de funderingmaar zelfs de grondslag tot eene zeer ernstige diepte weg. Allertreurigst was alsnu de gesteldheid van den polder. Hier een zeer gebroken dijk met eene weggespoelde sluis tengevolge van welke omstandigheid dagelijks het water met geweld in en uit den polder vloeidedaar schuren met aan bederf lijdend

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 335