317 bouwen eener nieuwe zeesluistoe. Alleen bedong men dat Razernij altijd kosteloos zou uitwateren op de te herbedijken gronden l). De eigenaren waren evenwel niet tot herbedijking gezind weshalve men beslootom de gronden op deze voor waarden ter inpoldering uit te geven. Dan ook particulieren traden niet opniettegenstaande ondertusschen ook door de Staten belangrijke voorregten aan de eventueel aan het water te onttrekken landen waren toegezegd. Maar toen eindelijk bleekdat op geene inpoldering van welken kant dan ook te rekenen viel, en men toch ongaarne den binnendijk voor altijd in eenen zeedijk zag veranderen, besloot men in 1686 de be dijking voor rekening der gezamelijke grondeigenaren van dezen polder te doen plaats hebben. Zulks gebeurde enschoon men later de bedijkte gronden verkochtwas op die wijze weder een bolwerk tot bescherming dezer dijkage verkregen. Werd de binnendijk tegenover den ongelukkigen Deurloopoider later nog menigwerf door het water bespoeld belangrijke schade leed deze dijkage daardoor echter niet meer. Ook hare zee dijken verkregen van lieverlede eene betere afmetingzoodat bij vloeden, als die van 1715 en 1775 het water daarover niet meer henen stroomde. Door den vloed van 1808 en vooral door dien van 1825, die hier eene hoogte bereikte van 4,30 meter boven A. P.vloeide nogmaals veel water door de stad naar binnendoch bepaalde overstrooming ontstond daardoor niet. De eerst gemelde vloed, die van 1808, gaf aanleiding tot ver- hoogiug der havenkade; de laatste daarentegen leidde tot eene verandering waarbij de bestaande haven in de stad werd ge dempt, en de waterkeering tot aan of bij de Waterpoort werd doorgetrokken. De tegenwoordige zeedijk is 1650 meterlang; hij heefteen voldoend profilen het waterbeloop is door slijken en ter plaatse waar vroeger de polder Alteklein werd aangetroffen door eenige rijpe gorsen begrensd. Op die plaatsenwaar de oever meer -Resolutieboek op het jaar 1683.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 341