318
laag iswordt hij met kram-, rijs- eu steenglooijingwerkeu
verdedigd, en zijne hoogte bedraagt gemiddeld 5.10 meter bo
ven A. P.
Heeft het dijkwezen van dezen polder ons vrij lang bezig
gehouden ons blijft nog overalvorens wij van deze dijkage
afstappen een overzigt te geven van de uitwatering des polders
eene andere mede zeer gewigtige aangelegenheid.
Ten allen tijde blijkt de polder zijn landwater door eene
eigene zeesluis te hebben afgevoerddoch of deze altijd gelegen
heeftter plaatse waar die thans aangetroffen wordtis onzeker.
In den eersten tijd schijnt ook bemaling te zijn noodig geweest
want aan den oostkant der stad wordt nog steeds eene laag
gelegen strook gronds, met den naam van 't Molenwater" be
stempeld. Daar stond dus weleer een watermolen die het pol
derwater tot een bepaald peil opvoerde en het waarschijnlijk niet
ver van daar in de Eendragt bragt. Ook de Molenvlietliet
oostelijke eind der Ee, heeft ongetwijfeld zijnen naam aan
eenen watermolen ontleend doch deze kan zoowel naar een zoo
danig werktuig van Schakerloo als naar een van dezen polder
van oudsher zijn genoemd geweest. Voor het geval de molen aan
het uiteinde van dien Vliet in dezen polder was gebouwd, is
hij reeds bij de bedijking van den Dalempolder onbruikbaar
geworden, en is eene verplaatsing meer naar den zeekant dus
noodzakelijk geweest.
Uit het polderarchief is niet gebleken wanneer de watermolen-
is opgeruimd of zooals veelal gebeurde in eenen korenmolen
werd herschapen. Reeds in 1636 wordt melding gemaakt van
eene nieuwe Kommesluis;dan, het blijkt niet, of die toen
voor het eerst daar is gebouwd dan welof de bouwing een
noodzakelijk gevolg is geweest van eene daar in versleten toestand
geraakte sluis. Van eene bemaling des polders wordt alstoen
echter geen gewag meer gemaakten het is dus waarschijnlijk
dat de polder destijds regtstreeks zijn water loste door eene sluis.
De zeesluis is in 1671 weder vernieuwd, en met welke jam
merlijke gevolgen voor de dijkage hebben wij reeds hierboven