sad nergens aangeteekend. Het eerste berigtdat nopens hare lot gevallen wordt aangetroffen is de vermelding der overstrooming op 5 November 1530 toen nagenoeg hier geene bedijking ongeschonden bleef. Waar, en hoe deze ramp plaats had, daaromtrent vindt men evenwel niets vermeld. Zoo ook is het ten opzigte van de volgende overstroomingen in J532, 1551 en 1570 gesteld, van alle welke men weinig anders verneemt, dan dat de dijken telkens zeer waren gebroken, en het daar door naar binnen gedrongen water telkenmale zich eenen weg tot de achtergelegen polders heeft gebaand J). Inzonderheid blijkt, dat door den stormvloed van 1570 de dijk zeer bescha digd moet zijn geweest want ingelanden hadden besloten hunne ondergevloeide gronden niet meer te beverschen. Bij eene //ordonnantie" van Fiijps II werd nogthans bevolen tot de herbedijking over te gaan en deze bepaalde datwanneer daartoe niet binnen vier maanden werd beslotenhet regt daartoe op de gezamelijke grondeigenaren //der dijkages van Tholen" zou overgaan. Ook werd gelast, dat de vroonlanden ge- mets-gemetsgewijze" moesten bijdragen, en het schijnt, dat de ongelukkige polder spoedig hierop aan 't geweld der wate ren is onttrokkendoch op welke wijze en tegen welke op offeringen daarvan is tot ons leedwezen niets gebleken 2). Bij de nieuwe inpoldering hebben wij terstond op eene ge- wigtige omstandigheid voor deze gronden te letten. Door den stormvloedwaardoor de polder was ondergevloeidwas ook de Broodeloospolder bezweken en deze werd niet meer herdijkt. Hierdoor nu viel de binnendijk van den Deurloopolder voor den aanval der wateren blooten wat erger wasde stroom vormde weldra door de plotselijk ontstane gorsen eene geul, waardoor deze voorgronden van den wal werden gescheidenen een' toestand tusschen het overstroomde en den dijk deed geboren wordendie voor den polder zeer nadeelige gevolgen had. Charterboek van Tholen, 2) Ibid

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 348