336 gaven spoedig aanleiding tot klagten van de zijde der grond eigenaren van de polders Puit, Peuke en Nieuwlanddie te dien tijde steeds met een derde van het geschot, dat in de Vijftienhonderd-gemeten voor zee- en waterwerken werd omge slagen, moesten bijdragen. Eerst bij de herbedijking van den Deurloopolderin 1686, kwam hierin verandering, daar de dijkage alstoen met goedkeuring van hen gevoegd werd bij den Vijftienhonderdgemeten-poldermet welken hij nog is ver- eenigd. Gelukkig dat die overneming heeft plaats gehad; want had den 's polders weinige eigenaren zelf in zijn onderhoud moeten voorzien, dan ware hij reeds lang verdwenen. Met een omslag over nog geen vijf gemeten schotbaren grond en de 8 Vlaamschdie als erfpacht van de vergraven gronden werden ontvangenkon niet veel worden gedaannooit althans had men daarmede een' zeedijk van 1300 meter lengte en over eene bepaalde breedte met rijswerk bekleed, in stand kunnen houden. Door de toevoeging van den polder aan een zooveel grooter ligchaam is hij nog in zijn ganschen omvang aanwezigen schoon niet veel vruchtbare gronden bevattende, is zijne opper vlakte, die schier geheel uit weiland bestaattoch nog altijd van eenige beteekenis. Het onderhoud van den dijk vordert van den achterliggen- den polder niet meer uitgaven dan voor eene verdediging van den binnendijk, zoo deze tot zeedijk moest worden ingerigt, zouden noodig zijn. De grootte van Razernij bedroeg oudtijds 44 gemeten. Door dien de buitengorsen reeds vroeg waren weggespoeldmoest de aarde voor de verzwaring der waterkeering steeds aan den ingepolderden grond worden ontleend. Yele vergravingen zijn daardoor noodig geweest, en in de laatste helft der 17" eeuw was de schotbare oppervlakte des polders reeds ingekrompen tot 4 gemeten 254 roeden Het overige, in 1688 in erfpacht uitgegeven aan Adriaan van Vrïjbehghk voor 8 Vlaamsch,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 360