38 voorregt te genieten, of wenschten anders, dat men het gesloten contract zou houden voor vervallen. Door de Staten werd daar op ook nu in dien minderen aanslag berusteven als in 1792 doch in het "begin dezer eeuw werd de bedijking enkele jaren achtereen als eerste achterliggende polder aangemerkt, en dien tengevolge boven het gewone géschot ook nog met eene subsidie van 2 13 per gernet ten behoeve der watering bezwaard. Het verschil van het geschot van deze en de in Scherpenisse gelegen gronden bedroeg toen nog slechts 2 Ylaamsch of f 0,05 per gemet. Eindelijk verviel ook nog dit geringe verschilen werden de gronden met een geschot, gelijk aan dat van de overige landen in de watering bezwaard 1). Yalt nopens het vroegere dijkwezen van dezen polder niets meer te berigtenzoo rest ons alleen nog een kort overzigt van zijne uitwatering en grootte. "Wat het eerste betreftde Zou- tepolder sueerde ongetwijfeld van den aanvang zijner bedijking af op de watering van Poortvliet uitzonder daarvoor werd bijgedragen in de kosten van het onderhoud en de instandhou ding der sluizen watergangen en heulen van die achtergelegene dijkage. Dan in 1327 toen in Poortvliet juist eene nieuwe sluis moest worden gelegddienden schepenenvan die watering bij graaf Willem klagten in, wegens het niet betalen van den Zoutepolder voor zijne waterlossing. Hierop werden eigenaren van dezen polder gelastin de kosten van de uit watering van Poortvliet te helpen voorzien, bij gebreke waarvan hunne loozing zou worden gesloten 3). Het is later, bij gemis aan voldoende bescheiden niet gebleken of de alstoen verstrekte bijdrage alleen gold tot voorziening in de kosten der vernieuwde sluisdan welof zij daarna ook werd bestendigd. In de polderrekeningen der 16e of 17e eeuw komen even als in die van lateren tijdechter geene posten van uitgaaf voor suatie- Archief der poldei's van Poortvliet en Scherpenisse. 2) Ibid.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 46