75
tienden van het te bedijken land, met nog eenige andere ren
ten in den brief van uitgifte nader vermeld x). Vermoedelijk
is de inpoldering daarop spoedig gevolgd doch met zekerheid
is zulks niet bekend. Lang kan de bedijking echter niet zijn
uitgebleven; want in 1325 wordt reeds Claas KervIx\tck als
heer van Reimerswale en Nieuw-Strijen genoemd
Bovengenoemde gorsen lagen vóór Oud-Strijen tusschen de
polders Poortvliet en Schakerlooof langs de beide boorden
van den voormaligeu stroom. Omstreeks het midden waren
zij doorsneden door het overblijfsel van dit vaarwaterdoch
deze reeds tot eene gewone schorkreek verslijmde stroomle
verde bij de inpoldering der overigens niet ongunstig gelegen
gronden geene bezwaren meer op.
De dijk voor de ontginning der gorsen opgeworpenliep in
eene iets buitenwaarts gebogene rigting, en strekte van den zuid
oostelijken hoek van den Klaas van Steelandpolder tot aan den
dijk van Schakerloo. Bij eene lengte van ongeveer 328 roeden
omsloot hij nagenoeg 210 gemeten lands 3).
Door de tot standkoming van dezen polder had eene bedui
dende zeewering-besparing aan de dijkages van Poortvliet, Oud-
Strijen en Schakerloo plaats, en niet ten onregte begreep men
dan ook latertoen de toestand zijner dijken zoo hagche-
lijk wasdatzoowel de eerste als de laatste groot belang
had bij zijn voortbestaan. Het is de jongste bedijking, die
in de Striene is aangewonnen en vóór de inpoldering vorm
den hare gronden, van drie zijden door dijken ingesloten, eenen
boezem of inham waarnaar nog altijden te regt, het gehucht
Strijenham" wordt genoemd.
Deze polder had vroeger veel van deu aanstoot der wateren
te lijden. Dit was echter niet het gevalzoo lang de daar
langs stroomende Ooster-Schelde nog eene rivier was van een
i) Smallkgangiï Kronijk van Zeeland, folio 283.
Ibid, folio 708.
3) Boxhorn, Kronijk van Zeelandpag. 54.