76 betrekkelijk gering vermogen; doch toen in 1530 de watering Beoosten-Yerseke bezweekveranderde de toestand geheel. Had den vroeger zijne dijken slechts aan eenen geringen golfslag wederstand te bieden gehadna deze treurige gebeurtenis werden zij bij storm steeds op eene geduchte wijze bestookt. Door den vloedwaardoor de aan de overzijde gelegen gron den waren verdronken en die allerwegen zoovele rampen had veroorzaaktdat men radeloos was en niet wistwaar eerst met het herstellen der gebroken dijken te beginnen om eenen geheelen ondergang te voorkomen leed ook Nieuw-Strijen reeds in zoo hevige mate dat het onder water schoot en on derscheidene gemeten lands bij de beversching aan de zee moes- den worden prijsgegeven 1). Ook in 1541 werd grond buitengedijktmaar vooral ook in 1554 moet de toestand van den polder zeer bedenkelijk zijn geweestwijl de dijkage van Poortvliet alstoen genoodzaakt werd met xi Ylaamsch of f 0,275 per gemet bij te dra gen s). Doch allertreurigst was het met den polder gesteld bij den vloed van 12 op 13 Januarij 1552 toen de zeedijk in het holle van den nacht bezweek 3). Hoogstwaarschijnlijk vloeide hij in 1570 wederom in, doch op welke wijze en met welke schade aan de dijken daarvan is niets gebleken. Iets later, in 1579 was de toestand van de bedijking weder zoo hopeloosen waren de geschoten tot verbetering der zee weringen vereischt, zoo drukkend, dat vele ingelanden besloten haar voor altijd te verlaten i). Tijdens deze gesteldheid van den polder behoorde de ambachts heerlijkheid van Nieuw-Strijen toe aan de heeren //van de Werve en Loodijke;" zij bestond in het vruchtgebruik van dijken en wegenin het eigendomsregt der haven en van het veer op Smallegange, Kronijk van Zeelandfolio 224» Kerkelijk archief van Scherpenisse, 3) Zeeuwsch jaarboekje voor 1850, pag. 106. 4) Archief der polders van Poortvliet.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 86