73
Wissekerke vloeide het zeewater gedurende al dien tijd in de
kerkdieop een laag terrein gebouwddaarom werd verplaatst
in de nabijheid van den toren. Groot was de ramp, groot ook
de verslagenheid die zij onder de inwoners had veroorzaakt.
En was de ontstane dijkbreuk reeds aanvankelijk van ernstigen
aard zij nam door het gestadig in- en uitvloeijende water der
mate in omvang toe, dat bij ingelanden schier geene hoop op
herbedijking meer bestond. De ambachtsheeren en breede
geërfden riepen daarom andermaal de hulp in van den graaf, die
daarop in Noord-Beveland verscheenom de herbedijking zelf
te regelen. Hij hield zich op in eene voor hem opgeslagen
keetlater //'s gravenkeet" genaamden bleef daarin ver
toeven tot aan de voltooijing der beverschingswerken 1).
Het is opmerkelijk, dat andere kronijkschrijvers van dezen
vloed niet gewagenook door Outhofdie alle zoo naauw-
keurig heeft nagespoord wordt hij niet vermeld. Onze kronijk-
schrijver heeft bovendien daarvoor een twijfelachtigen datum
op; want volgens hetgeen hij zegt betrekkelijk den tijd van
't verschijnen eener komeet, zou hij op 30 Julij of in het
midden van den zomer, hebben plaats gehad. Doch hetzij de
schrijver zich in een of ander opzigt hebbe vergisthetzij
hij den verschrikkelijken zomervloed van 1342 hebbe op het
oog gehadde daardoor ontstane rampen waren groot.
Het is welligt hier de plaats op te merken dat de groote
omvang der schadedikwijls alleen het gevolg is geweest van
een minder zorgvuldig beheer van het dijkwezen. Wij hebben
grond dit aan te nemenwant nog in Reigeusbeug's tijd
gaven //vele ghelovelijcke Persoonen, bijsondere oude ver-
//maerde lieden in Zeeland" te kennen, dat //hadden die Dijcken
//in sommige Eylanden ende Polders dezer selfder tijdt, soo
//breedt, hooge ende dicke geweest, alsse daer te vooren waren
//over vijftigh jaren, ende daeromtrent, dattet te hoopen liadde
//glieweest, dat sommige Landen soo desolaet niet en souden
1) Reigersberg, Kronijk van Zeelandpag. 131.