101 staat van het Tuchthuijs werd door ons aangemerkt dat voor de schafting en mondkosten der geconfineerden moet //worden betaald 39 stuivers per week, dat is bij uitrekening "s jaars17 - 13 - 4 Yoor ieder manspersoon voor wascligeld f 8 of 1-06-8 Te zamen 19 - 00 - 0" Zonder daaronder te rekenen olizeep //turf, medicynen, linnen enz. waarvan elk bovendien nog word voorzien't geen voor elk nog wel mag worden begroot bij calculatie op ten minsten7-00-0" //Dus elk der tuchtelingen aan het huijs over //alle deze kosten komen te staan op 26 - 00 - 0" Ieder - gevangene ontving dus van liet gestichtzoo in geld om zich te onderhoudenals in bewassching en vuur en licht enz. 26 pond of ongeveer f 156. De stad betaalde niets voor hare gevangenen doch de andere steden die tuchtelingen hierheen zondencontribueerdenkrachtens een contract in 1753 geconcipieerd, 10 pond Vlaams 's jaars, terwijl de opbrengst van den arbeid der gevangenen insgelijks aan het huis ten goede kwam. Vóór 1753 betaalden de steden waar schijnlijk niets voor het onderhond harer gevangenen ver mits de opbrengst van het zeildoek voldoende was om de kosten te dekken. Toen die voordeelige toestand na 1741 achteruitging, is men er op bedacht geworden om de voor melde contributie te heffen, die, zoo als later blijken zal, tengevolge van de ongunstige omstandighedenhoe langer zoo meer is moeten verhoogd worden. Op pagina 74 ver volgt het rapport aldus Het tweede middel dat wij tot verligting van liet te kort met relatie tot de Fabricq zouden voorslaanbetreft den uit- gaveen wel speciaal eene verminderinge in de mondkosten door het introduceren van eene meerdere oeconomie zo moge- lijk te dien opzigte. Wij zijn door de Regenten en de Bin- //nenvader van het Huijs geïnformeerd gewordendat elk der

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1880 | | pagina 129