renopenbaarde zich toen hij wandelende op onze toenmalige
bolwerkeneene witte streep ontdekte op eenigen afstand
onder het gras; het gaf hem aanleiding om te verklaren hoe
die witte streep van gips of zwavelzure kalk zich buiten den
invloed van lucht en licht uit het gras had ontwikkeld en
nedergezet op passenden afstand 1). Zoo gebeurde eens op de
bergen in het groot wat hij in het klein zag gebeuren onder
onze voeten. Maar wilt gij een ander bewijs voor Eokkeb's
studiën op het gebied der Geologie, beschouwt dan de mine
ralen en petrefactendie wij in onze verzameling bezitten
zij liggen daar, sedert hij in vroegere jaren die schatten
ordendein de laden onzer kabinettenzoo gij wilt als stomme
of, zoo gij liever wilt, als zoovele sprekende getuigen van
zijne kunde en tevens van zijne belangstelling in ons genoot
schap. Maar Eokkek, moest het betreurendat Zeeland geen
land was voor geologie; de tijd was nog niet aangebroken,
waarin men de bergen naauwkeurig ontleedt in de smeltkroes
van den Chimist en op de objectieftafel van den Microscopist
en geen wonder alzoodat hij den moed opgaf om later aan
dat vak zijn kostbaren tijd te besteden.
Er scheen dan ook wel iets zwaarmoedigs te liggen in zijn
besluit, om dr. Seeliieim, naast zich, als conservator voor
de mineralen aan te stellenmaardaargelaten dat hij den
afstand kende tusschen zijne geologie en die van lateren tijd,
wilde Eokkek, als bestuurslid vrij zijn in zijne beoordeeling
en toen men alzoo besloot de schromelijk verwaarloosde ver
zamelingen in beteren staat te brengenwas het zijn lust een
wakend oog op het werk van alle conservatoren te houden.
Wat van Hennekeleb en Iveijzeb en ik deden was voor een
deel ook zijn werk. Ging het naar zijne meening goed, dan
liet hij ons begaan: beviel het hem niet, dan kwam hij
tusschenbeidemaar hij aarzelde dan ook niet zijn gevoelen
VI
Over het voorkomen van gipsaarde in klei (Tijdschrift voor Nat. geschie
denis enz. door J. v. d. Hoeven en w. H. de Vkiese, XI d., bl. 848.